100 most common Flashcards
to be
zijn
to have
hebben
should/must
moeten
can
kunnen
go
gaan
do
doen
know
weten
become
worden
say
zeggen
want
willen
shall
zullen
come
komen
sit
zitten
make
maken
stand
staan
see
zien
look
kijken
to be allowed/may
mogen
to leave
laten
think
denken
get
krijgen
find
vinden
live
leven
ask
vragen
give
geven
work
werken
read
lezen
stay
blijven
exist
bestaan
lie (something down)
liggen
turn out
blijken
hold
houden
cost
kosten
believe
geloven
take
nemen
eat
eten
appear
lijken
begin
begginen
drink
drinken
talk
praten
set (upright)
zetten
walk
lopen
fetch
halen
play
spelen
fall
vallen
happen
gebeuren
concern
betreffen
hear
horen
know
kennen
bring
bregen
learn
leren
introduce
voorstellen
speak
spreken
tell
vertellen
sleep
slapen
suggest
stellen
grow
groien
use
gebruiken
expect
verwachten
mean
betekenen
pay
betalen
shape
vormen
buy
kopen
count
tellen
care
zorgen
offer
bieden
sell
verkopen
follow
volgen
pull
trekken
determine
bepalen
search
zoeken
lie (flat)
leggen
write
schrijven
limit
beperken
apply
gelden
lead
lieden
amount to
bedragen
wait
wachten
place
plaatsen
plan
plannen
start
starten
try
proberen
feed
voeren
build
bouwen
choose
kiezen
provide
voorzien
involve
betrekken
help
helpen
visit
bezoeken
deliver (big)
leveren
answer
antwoorden
mention
noemen
to be called
heten
change
veranderen
trust
vertrouwen
originate
onstaan
rise
stijgen
own
bezitten
feel
voelen