deel 2 Flashcards

1
Q

Wat zijn de kenmerken van de hartspier?

A

Meestal 1 celkern soms 2
cellen vertakken
spiervezels omgeven door endomysium
intercalairlijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn intercalairlijnen?

A

Verbindingen tussen hartspiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen hartspieren en skeletspieren?

A

Een hartspier staat niet onder invloed van de wil
Een hartspier heeft meer mitochondriën
Een hartspier heeft meer en grotere T-tubulli
Een hartspier heeft een minder goed ontwikkeld sacroplasmatisch reticulum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kenmerken gladde spier

A

1 centraal gelegen celkern
geen dwarstreping (myofilamenten kriskras door de cel)
rudimentair sacroplasmatisch reticulum
vaak in lagen aanwezig
omgeeft holle structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de functie van dense bodies?

A

Hechting van actinefilamenten aan celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarmee asocieren de actine filamenten in gladspierweefsel?

A

calmoduline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe regenereert een hartspier?

A

niet
schade wordt vervangen door bindweefsel
hypertrofie overblijvende vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe regenereert een skeletspier?

A

beperkt
satelietcellen > proliferatie en fussie
hypertrofie overblijvende vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe regenereert een gladde spier?

A

goed (behoud van proliferatieve vermogen)
hyperplasie & hypertrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de nederlandse naam voor de fossa cranii media?

A

De middelste schedelgroeve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de nederlandse naam voor de fossa cranii anterior?

A

De voorste schedelgroeve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de nederlandse naam voor de fossa cranii posterior?

A

De achterste schedelgroeve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een andere naam voor de sella turcia?

A

fossa hypophysialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet een arts?

A

De arts probeert vanuit bevindingen een diagnose te stellen om van daaruit de prognose van de patiënt te kunnen beïnvloeden/voorspellen/verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een diagnose?

A

Datgene wat de arts denkt dat de patiënt heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een ziekte?

A

indirect waarneembaar
geen objectieve waarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stappen doorloopt de arts?

A

anamnese en lichamelijk onderzoek
opstellen probleem en differentiaal diagnose
aanvullend onderzoek
instellen behandelplan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is possibilistic?

A

Alles wat enigzinds mogelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is probabilistic?

A

Alles wat waarschijnlijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is prognostic?

A

Alles wat ernstig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is pragmatic?

A

Alles wat praktisch is (vb behandelbaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is prevalentie?

A

hoe vaak een ziekte voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is sensitiviteit bij bayes vergelijking?

A

Hoe vaak heeft iemand met de ziekte een bepaalde klacht?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is sensitiviteit bij testen?

A

Hoe vaak de ziekte wordt ontdekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is specificiteit?
Hoe vaak de test negatief is bij gezonde mensen
26
3 modellen voor de arts-patiëntrelatie
1. paternalistisch 2. informatief 3. samenwerking
27
3 principes waardoor afbeeldingen van interne structuren gemaakt kunnen worden
1. transmissie 2. emissie 3. reflectie
28
Wat is het verband tussen golflengte, frequentie en energie?
Uit formules blijkt dat bij hogere frequentie meer energie en kleinere golflengte.
29
Wat is moraal?
Hoe wij met elkaar en andere levende wezens om horen te gaan, wat 'goed' of 'slecht' is.
30
Wat is paternalisme?
De zorgverlener maakt keuzes of verricht handelingen die ze in het belang achten van de patiënt zonder diens toestemming.
31
Wanneer is paternalisme gerechtvaardigd?
Als de patiënt niet in staat is zelf een besluit te nemen en een ernstig nadeel voorkomen kan worden.
32
Wat zijn nudges?
Interventies die: 1. paternalistisch zijn 2. de vrijheid van mensen nauwelijks aantasten 3. in lijn zijn met wat mensen zelf nastrevenswaardig vinden
33
Wat is wilsbekwaamheid?
Het vermogen van iemand om te begrijpen; -in welke situatie hij/zij zich bevind -voor welke keuze hij/zij staat -wat de gevolgen zijn van de keuze die hij/zij maakt
34
wat is proportionaliteit?
De voordelen van een te behalen doel moeten opwegen tegen de nadelen van het middel om het doel te behalen.
35
Wat zijn de 4 ethische principes?
-Niet schaden -Weldoen -Respect voor autonomie -Rechtvaardigheid
36
Wat is formele rechtvaardigheid?
Gelijke gevallen gelijk behandelen
37
Wat is verdelende rechtvaardigheid?
Schaarse middelen en mogelijkheden op een eerlijke manier verdelen
38
Welke twee vormen van rechtvaardigheid zijn er?
verdelende rechtvaardigheid & formele rechtvaardigheid
39
Wat is utilistische verdeling?
Je verdeeld middelen om het grootste nut te bereiken.
40
Wat is egalitaristische verdeling?
Je verdeeld gezondheid gelijk.
41
Wat is het cytoplasma?
Alles binnen het membraan en buiten de kern.
42
Wat is cytosol?
Cytoplasma zonder de organellen
43
Waar vind de assemblage van ribosomale subunits plaats?
nucleolus
44
Waaruit bestaan ribosomale subunits?
RNA (getranscribeerd in de nucleolus) en eiwit (gesynthetiseerd in cytoplasma)
45
Wat doet het golgi apparaat?
sorteren en verzenden van eiwitten post translationele modificatie
46
Wat doen lysosomen?
verwerking bij lage PH
47
Hoe worden eiwitten gevouwen?
Door interactie met water, apolair naar het centrum en polair naar buiten. En door sterke zwavelbindingen
48
Welke twee soorten enzymen zijn er?
Michaels-menten enzymen allosterische enzymen
49
Waardoor verlaagd een enzym de activerings energie?
het veroorzaakt stress in het substraat molecuul
50
Wat is het verschil tussen Michaels-menten enzymen en allosterische enzymen?
Allosterische enzymen kunnen door te binden met een activator van een inactieve naar een actieve vorm gaan.
51
Wat is atrofie?
Er zijn minder cellen Er zijn autofagosomen aanwezig
52
Wat is het gevolg van atrofie?
Degeneratie weefsel door verminderde aanmaak eiwitten Afbraak cytoskelet
53
Wat is hypertrofie?
vergroting cellen meer organellen meer extracellulaire matrix
54
Wat is hyperplasie?
Toename van het aantal cellen
55
Wat is metaplasie?
transformatie
56
Wat zijn glycoproteïnen?
Alle suikerstructuren die buiten een cel uitsteken.
57
Wat is een transcriptoom?
Alle RNA moleculen van een cel of organisme (momentopname)
58
Wat is een proteoom?
Verzameling van alle eiwitten van een cel of organisme (momentopname)
59
Wat is een tataa-box?
Startplaats voor transcriptie DNA.
60
Wat doet de kleine subunit?
Herkent het 5' uiteinde van RNA.
61
Wat doet de grote subunit?
Bindt aan tRNA.
62
Wat doet peptidyl transferase?
Verbreekt de verbindingen tussen het aminozuur en het tRNA op de E-site.
63
Wat bepaald het leesraam?
AUG
64
Welke 2 manieren zijn er om naar de anatomie te kijken?
regionaal en systemisch
65
In welke stappen vind de aerobe dissimilatie van glucose plaats?
glycolyse decarboxylering citroenzuurcyclus oxidatieve fosforylering
66
Hoeveel ATP ontstaat bij glycolyse?
2
67
Hoeveel ATP ontstaat bij decarboxylering?
0
68
Hoeveel ATP ontstaat bij de citroenzuurcyclus?
2
69
Hoeveel ATP ontstaat bij oxidatieve fosforylering?
32
70
Welke stap van de aerobe dissimilatie van glucose vindt in het cytoplasma ipv de mitochondriën plaats?
glycolyse
71
Is er zuurstof nodig voor de citroenzuurcyclus?
ja
72
Waarvoor zijn glycoproteinen?
communicatie met de buitenwereld
73
Wat gebeurd er in het ruw endoplasmatisch reticulum?
translatie, vouwen en transport
74
Wat gebeurd er in het glad endoplasmatisch reticulum?
calcium opslag productie en opslag glycogeen steroid en fosforlipide synthese
75
Hoe ziet actief chromatine eruit?
dispersed
76
Hoe ziet inactief chromatine eruit?
condensed
77
Wat is chromatine?
DNA geassocieerd met eiwitten/histonen
78
Wat is een nonsense mutatie?
Een puntmutatie codeert voor een stopcodon.
79
Hoeveel thoracale wervels zijn er?
12
80
Hoeveel lumbale werverls zijn er?
5
81
Wat is kenmerkend voor een thoracale wervel?
Gewrichtsvlakje op processus transversus, alleen thoracale wervels dragen ribben.
82
Wat is kenmerkend voor een cervicale wervel?
foramen transversarium
83
Wat is kenmerkend voor een lumbale wervel?
Een afgeplat processus transversus.
84
Wat is het verschil tussen het 5'- en 3'-uiteinde van een RNA streng?
De 3' OH groep zit rechtstreeks aan de ring van het ribose, de 5'-OH groep zit aan een zijtak (CH2-groep) van de ring.
85
Waar begint de synthese van een nucleotide keten?
De synthese van een nucleotide keten altijd begint bij het 5' uiteinde en verloopt in de richting van het 3'-uiteinde.
86
Wat is de c terminus?
Het einde van een eiwit met een niet-gebonden aminozuur.
87
Wat is de n terminus?
Het begin van een eiwit met methionine.
88
Hoe weet je welk leesraam je moet gebruiken?
De verkeerde hebben te veel stopcodons, het open reading frame is de goede.
89
Welke 3 vormen van RNA processing zijn er?
poly a staart 5'cap splicing
90
Waarvoor zijn de poly A staart en de 5'cap?
bescherming tegen rna'se en controle
91
Hoeveel exonen vergeleken met intronen?
Altijd een exon meer.
92
Wat blijft er tussen de exonen na splicing?
exon-junction complex
93
Waar is een initiatiefactor voor?
Zorgen dat translatie begint op een intact eiwit.
94
Wat gebeurd er in de pionier ronde van translatie?
Verwijdering 5'cap en poly A staart
95
Hoe kan je micheals menten enzymen reguleren?
fosforylering door andere enzymen.
96
Wat is de T vorm van een allosterisch enzym?
tensed
97
Wat is de R vorm van een allosterisch enzym?
relaxed