1a2 Flashcards

1
Q

Wat is een andere naam voor valva mitralis?

A

valva atrioventricularis sinistra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een andere naam voor valva tricuspidalis?

A

valva atrioventricularis dextra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt hilus pulmonis ook genoemd?

A

hilum pulmonis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een randomized control trial?

A

je verdeeld een groep random in twee groepen waarbij je bij een de interventie wel doet en bij de ander niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een cohort studie?

A

Je volgt een groep die al verdeeld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een case control studie?

A

Je zoekt mensen die lijken op mensen met een bepaald kenmerk dat je onderzoekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het milieu interieur?

A

interstitieele vloeistof/weefselvocht/extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is homeostase?

A

Het constant houden van het milieu interieur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is hyperthermie?

A

Meer warmte productie dan warmte afgifte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is hypothermie?

A

Minder warmteproductie dan warmte afgifte.
Kerntemperatuur lager dan 35 graden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar liggen de thermosensoren?

A

In de hypothalamus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke mechanisme van warmteafgifte zijn er?

A

conductie
radiatie
evaporatie
convectie (stroming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe reguleert het autonome zenuwstelsel de temperatuur?

A

zweten
verhoogde huiddoorbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke neurotransmitter is verantwoordelijk voor de sympatische activatie van zweetklieren?

A

acetylcholine (is uitzondering normaal noradrenaline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk effect heeft noradrenaline op de doorbloeding?

A

vasoconstrictie door activiteit van spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet het tonische component van de temperatuur sensoren?

A

meet temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doet het fasische component van de temperatuur sensoren?

A

meet verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij welk zenuw stelsel hoort de verbranding van bruin vetweefsel?

A

orthosympatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat verzorgt een verhoogde spiertonus?

A

y motorische neuronen, door activatie vie formatio reticularis in de hersenstam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurd er bij activatie van de a1-receptoren in glad spierweefsel van de vaatwand?

A

vasoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurd er bij koorts?

A

Het setpoint in de hypothalamus wordt hoger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe ontstaat koorts?

A

pyrogene cytokines veranderen setpoint via prostaglandine E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe wordt koorts geremd?

A

Door cyclo oxygenase remmers zoals aspirine & nsaid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar ligt het hart?

A

In het mediastium (ruimte tussen de longen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat ligt er in het mediastium?

A

vetweefsel
hart
vaten (aorta)
slokdarm
thymus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het pericard?

A

twee wandig hartzakje gevuld met vocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waaruit bestaat het pericard?

A

fibreus pericard (buitenkant)
sereus pericard
> parietaal blad (vergroeid met fibreus pericard)
> visceraal blad (tegen het hart)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe heet een systeem die een bepaalde grootheid constant houdt?

A

Een regulateursysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe heet een systeem die een grootheid aanpast aan een veranderende waarde?

A

Een servosysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarbij is er sprake van feedforward?

A

bij een open regelsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarbij is er sprake van feedback?

A

Bij een gesloten regelsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is een stimulus?

A

Een verstoring die moedwillig wordt toegevoegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de elementen van een gesloten regelsysteem

A
  • de te regelen grootheid
  • sensor/receptor
  • setpoint
  • comparator
  • effector
  • verstoringen
  • kanalen (verbinding tussen bovenstaanden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar zijn paracriene stoffen voor?

A

cel-cel interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waar zijn autocriene stoffen voor?

A

regulatie van de cel zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar liggen voorlopercellen?

A

In het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de functie van het bloed?

A

Het verplaatsen van moleculen en cellen ter bevordering van de homeostase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waarmee is de binnenkant van een bloedvat bekleed?

A

eenlagig endotheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de samenstelling van bloed?

A

plasma
cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoeveelheid cellen

A

hematocriet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

hematocriet bij vrouwen

A

0,4-0,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

hematocriet bij mannen

A

0,45-0,55

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

samenstelling bloedplasma

A

92% water
plasma eiwitten
organische moleculen
zouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is serum?

A

bloedplasma - stollingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke eiwitten zitten er in het bloed?

A

albunine
alfa/beta/gamma globuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waar is gamma globuline voor?

A

antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welk eiwit komt het meest in het bloed voor?

A

albunine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn alfa globuline?

A

enzymen en transport eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn beta globuline?

A

transferine en LDL (cholestrol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoeveel erytrocyten zitten er in het bloed bij vrouwen?

A

3.7-5.0*10^12/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoeveel erytrocyten zitten er in het bloed bij mannen?

A

4.3-5.5*10^12/L

52
Q

Wat zijn erytrocyten?

A

rode bloedcellen

53
Q

Wat zijn trombocyten?

A

bloedplaatjes

54
Q

Hoeveel trombocyten zitten er in het bloed?

A

140-360*10^9/L

55
Q

Wat zijn leukocyten?

A

witte bloedcellen

56
Q

Hoeveel leukocyten zitten er in het bloed?

A

5-10*10^9/L

57
Q

Hoe heet de vorm van de rode bloedcel?

A

biconclaaf

58
Q

waarvoor is de vorm van de rode bloedcel?

A

oppervlaktevergroting voor gaswisseling en flexibiliteit

59
Q

Waarom heeft de rode bloedcel geen kern?

A

flexibiliteit

60
Q

Wat gebeurt er bij sclerocytose?

A

ronde bloedcellen die fragiel zijn > anemie

61
Q

verschijnselen koolstofmonoxide vergiftiging

A

hoofdpijn
benauwdheid
misselijkheid
duizeligheid
in elkaar zakken
bewustzijn verliezen

62
Q

A antigen

A

galnac

63
Q

B antigen

A

gal

64
Q

Waaruit ontstaan trombocyten?

A

het celmembraan van een megakaryocyt

65
Q

stollings cascade

A

trombocyten hechten aan vaatwand > protrombine>trombine > fibrinogeen>fibrine

66
Q

Hoe scheid je leukocyten van het bloed?

A

Met een suiker oplossing.

67
Q

Welke soorten witte bloedcellen zijn er?

A

monocyt
lymfocyt
basofiele granulocyt
eosinofiele granulocyt
neutrofiele granulocyt

68
Q

welk soort leukocyt komt het meest voor en welke daarna?

A

neutrofiele granulocyt, lymfocyt

69
Q

Welke leukocyten doen aan fagocytose?

A

neutrofiele granulocyten en monocyten

70
Q

Wat doen b-lymfocyten

A

antistoffen produceren

71
Q

Wat doen T-cellen?

A

opruimen geïnfecteerde cellen

72
Q

Wat is de functie van neutrofiele granulocyten?

A

acute reactie op onstekingen

73
Q

Wat is de functie van eosinofiele granulocyt?

A

allergische reactie
remming ontstekingen
anti-parasitaire infectie

74
Q

Wat is de functie van basofiele granulocyten?

A

histamine>vasodilatie (chemotaxi)

75
Q

Wat is het verschil tussen een kleine en grote lymfocyt?

A

Een grote lymfocyt is geactiveerd

76
Q

Wat is groter een lymfocyt of een rode bloedcel?

A

Een lymfocyt

77
Q

Waaruit ontstaat een plasmacel?

A

B-lymfocyt

78
Q

Wat ontstaat er uit een monocyt?

A

dendritische cellen & macrofagen

79
Q

Wat doet een dendritische cel?

A

stimuleren T-cellen

80
Q

Wat doet een macrofaag?

A

fagocytose
doden micro organismen
ijzeropslag
brug tussen aangeboren en het adaptieve imuunsysteem

81
Q

Wat is fibrinogeen?

A

vezels in het bloed

82
Q

Wat is de tussencelstof in het bloed?

A

eiwitten en stollingsfactoren

83
Q

Wat doet de thymus?

A

hier ontwikkelen de T-cellen

84
Q

Waar vindt bloedcelvorming plaats voor de geboorte

A

lever & milt

85
Q

levensduur lymfocyten

A

een dag ?

86
Q

levensduur erytrocyten

A

120 dagen

87
Q

productie erytrocyten

A

2,4 * 10^5 / sec

88
Q

Waaruit ontstaan bloedcellen?

A

hemotopoietische stamcel

89
Q

kenmerken stamcellen

A
  • blijft een stamcel bij vermeerdering
  • pluripotent
  • lage delingsfrequentie
  • hoge delings capaciteit
  • langetermijn herstel bij transplantatie
90
Q

Wat is leukemie?

A

ontsporing van bloedcelvorming (genetisch probleem bij stamcellen)

91
Q

Wat is de functie van erytrocyten?

A

zuurstof en koolstofdioxide transport

92
Q

Welke harthelft gaat naar de longen?

A

De rechter harthelft

93
Q

Wat is het verschil tussen microcirculatie en macrocirculatie?

A

vaten van de macrocirculatie kun je met het blote oog zien

94
Q

Wat is de functie van de microcirculatie?

A

difusie en filtratie

95
Q

Uit welke lagen bestaat een bloedvat?

A

tunica intima (endotheel)
tunica media (glad spierweefsel)
tunica adventitia (bindweefsel)
gescheiden door elastisch membraan

96
Q

Wat is een arteriole?

A

een vat (arterie) kleiner dan 0,1-0,3 mm

97
Q

Wat is een haarvat?

A

Een vat dat alleen uit endotheel bestaat

98
Q

Hoe heet een kleine vene?

A

venule

99
Q

Welke arterien zijn musculeus?

A

kleine arterien

100
Q

Welke arterien zijn elastische?

A

grote arterien

101
Q

Welke soort weefsel bevatten venen vooral?

A

bindweefsel

102
Q

Waarom hebben grote arterien relatief veel elastische vezels?

A

om drukverschillen tijdens de hart cyclus op te vangen.

103
Q

Wat is compliantie?

A

Een maat voor de rekbaarheid van vaten. delta volume/delta druk

104
Q

Wat heeft een hogere comliantie venen of arterien?

A

venen

105
Q

welke arterien hebben een groot oppervlakte?

A

longen
haarvaten

106
Q

Waar is de stroomsnelheid het laagste?

A

waar het oppervlakte het grootste is

107
Q

Waar bevind zich het meeste bloed?

A

het veneuze stelsel

108
Q

Wat is de polsdruk?

A

het verschil tussen systolische en diastolische druk (120/80)

109
Q

Hoe benader je de gemiddelde arterieele druk (mean arterial presure) ?

A

2/3 diastolische druk + 1/3 systolische druk

110
Q

Waar verdwijnt het drukverschil?

A

de capilairen

111
Q

Waar is de drukafname het grootst?

A

de arteriolen

112
Q

algemene stromingsformule

A

delta druk (p)= mililiter per seconde (f) * weerstand(r)

113
Q

Wat gebeurt er met de vloeistofstroom als de diameter van het vat 2 keer zo klein word?

A

die wordt 16x zo klein

114
Q

Hoe bereken je de vervangings weerstand?

A

optellen geleidbaarheid

115
Q

Wat bepaald de kracht die het hart moet leveren?

A

perifiere weerstand

116
Q

Waardoor wordt de bloedddruk gemeten?

A

baroreceptoren

117
Q

Hoe werken de baroreceptoren?

A

vrije zenuwuiteinden meten uitrekking van bloedvaten (mechanoreceptieve kanalen)

118
Q

Waar liggen de baroreceptoren?

A

aortaboog (in richting nervus vagus richting hersenen) en sinus caroticus (verwijding caroticus interna richting glossoparyngeus)

119
Q

Wat doen de baroreceptoren?

A

remmen vasomotorischeneuronen in verlengde merg. hierdoor vasodilatie en verlaagd hartminuutvolume

120
Q

Waar ligt de blinde darm?

A

rechts onder in de buik

121
Q

Wat is de wet van Yerkes-Dodson?

A

Te weinig arousal (stress) zorgt voor verveling, te veel voor verlamming. Hoe simpeler de taak hoe meer arousal je nodig hebt.

122
Q

Wat is het effect van onregelmatig belonen bij conditionering?

A

Het zorgt dat het gedrag minder snel stopt na het stoppen van de belongingen.

123
Q

Wat werkt beter bij conditionering straffen of belonen?

A

belonen

124
Q

wat zijn de niveaus in de piramide van maslow?

A

zelfactualisatie
erkenning
sociaal contact
veiligheid
lichamelijke behoeften

125
Q

Wat is de zwakte van de piramide van maslow?

A

Het is gebaseerd op de westerse wereld

126
Q

Wat zijn drie factoren die motivatie verhogen?

A

relatie
anatomie
competentie