Deel 1: mobiliteitsproblemen bij veroudering Flashcards

1
Q

Afname mobiliteit bij veroudering

A

het vermogen om te kunnen bewegen in de wereld en de mate van fysieke activiteit waarmee je je in de wereld kunt begeven. De mate van mobiliteitsafname is verschillend per individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke factoren nemen af bij veroudering?

A

Spierkracht, balans, uithoudingsvermogen en loopvaardigheid. Dit heeft gezamenlijk een gevolg voor de mobiliteit als geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bepaalt de snelheid van mobiliteit afname?

A

Op basis van genen (20%) en leefstijl (voeding, fysieke activiteit). Mate inactiviteit ook versterkende factor.
Mobiliteit onder een bepaalde kritische grens wordt zelfredzaamheid een probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Met wat voor factoren hangt mobiliteitsafname samen?

A

vallen, chronische ziekte, artrose, depressie, immobiliteit en zorgkosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Spierkracht

A

piekt rond leeftijd 20-30 jaar waarna afname inzet; neemt vanaf het 40e levensjaar met ongeveer 5% per jaar af. Deze afname kun je wel remmen. Mechanismen voor spierkrachtverlies:
- Afname cross sectional area
- Afname diameter spiervezel
- Toename bindweefsel / vet
- Afname aantal spiervezels; meer afname type II dan type I
- Afname aantal motor units

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Snelheid van krachtopbouw

A

(Power = F*v) neemt vanaf het 40e levensjaar ook af met zo’n 10% per jaar. Mechanismen voor verlies van explosieve kracht:
- Atrofie:minder kracht te genereren
- Afname type II vezels: minder snelheid mogelijk
- Minder peesstijfheid: lagere power die kan worden overgedragen op het bot
- Minder rekrutering vanuit het css: langzamer en trager aansturing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

osteoporose

A

verlies van botmassa (botontkalking). verhoogde kans op botfracturen door mindere botdichtheid. De massa en kwaliteit van botten neemt af/ verstoring van botmassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uithoudingsvermogen (energieverbruik, VO2 in ml/kg/min)

A
  • VO2max (maar metabolisme bij lichamelijke inspanning
  • Internationale standaar voor fysieke fitheid
  • Lage waarde relateert aan hart-vaat-ziekte (HCZ) en mortaliteit
  • Vanaf 30e: ca. 1% afname per jaar > 30-75 jaar >50% verlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil in maximale capaciteit tussen 30 jaar en 70 jaar?

A

Rond de 30 jaar ligt deze rond 45 ml/kg/min, tegen 70 jaar is deze afgenomen tot gemiddeld 20/25 ml/kg/min, wat de benodigde capaciteit is om te kunnen traplopen. Alledaagse activiteit vragen dus veel meer dagelijks energieverbruik. De ouderen gaan vaak de taak vermijden, met nog meer een snellere afname tot gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de kritieke grens voor onafhankelijkheid?

A

Een VO2 van 15 ml/kg/min (taken als douchen, wandelen, etc).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de mechanismen voor verlies van uithoudingsvermogen?

A

Perifeer: spier > O2-consumptie, spieratrofie

Centraal: cardiovasculair systeem > minder O2-voorziening, atrofie hartspier en verdikking vaatwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Perifeer: spier > O2-consumptie, spieratrofie

A
  • Minder doorbloeding
  • Minder av-O2 verschil (arterioveneus zuurstofverschil)
    > Minder uitwisseling van O2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Centraal: cardiovasculair systeem > minder O2-voorziening, atrofie hartspier en verdikking vaatwand

A
  • Minder bloedvolume
  • Hogere bloeddruk
  • Lagere maximale frequentie (5-10 slagen / 10 jaar)
  • Lager maximaal slagvolume
    > Minder bloed naar de spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sensorisch systeem = balanscontrolesysteem

A
  • Vestibulair systeem
  • Visueel systeem
  • Propioceptieve somatosensorische systeem
  • Exoreceptieve somatosensorische systeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vestibulair systeem

A

registratie lineaire / angulaire versnellingen van het hoofd en de zwaartekrachtsversnelling > Verlies van sensoren, afname sterkte van vestibulaire reflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Visueel systeem

A

registratie lineaire / angulaire bewegingen van het hoofd; waarnemen van potentiële balansdreigingen > Verlies van sensoren; afname gezichtsscherpte, contrastgevoeligheid, dieptewaarneming, adaptatievermogen aan gebrekkige verlichting en variërende afstanden tot objecten in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Propioceptieve somatosensorische systeem (spierspoeltjes, peeslichaampjes, gewrichts- en huidreceptoren)

A

registratie stand en beweging van lichaamssegmenten ten opzichte van elkaar > Verlies aantal en gevoeligheid van sensoren; afname houdings- en bewegingswaarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Exoreceptieve somatosesorische systeem (receptoren voetzolen en handen)

A

registratie tactiele informatie en kracht op de buitenwereld via voeten of handen > Verlies van aantal en gevoeligheid van sensoren in de huid; afname houdingswaarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Sensorische input uit het sensorisch stelsel naar het brein

A

houding en beweging > sensorische informatie > sensorische weging > sensomotorische integratie ?> motorische respons > houding en beweging.
Wanneer de sensorische input minder en/of minder accuraat wordt, heeft dit dus duidelijk gevolgen voor houding- en bewegingsregulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Zenuwstelsel

A

Afname grijze stof (aantal zenuwcellen) en witte stof (myeline om vezels) in het brein. De gevolgen hiervan zijn minder en langzamer informatieverwerking.

22
Q

Veroudering en inactiviteit, wat is oorzaak en gevolg?

A

Effecten van veroudering zijn gelijk aan die optreden bij langdurige inactiviteit:
- Afname spiermassa
- Afname aerobe capaciteit
- Afname doorbloeding
Let op: veeltypering niet > Bij inactiviteit type I atrofie, bij veroudering type II.

23
Q

Relatie tussen leeftijd en fysieke activiteit of sedentair gedrag:

A

Cross sectionele studie Van Scholten et al. (2018). Vanaf 50 jaar is een afname van de bewegingsintensiteit en van de totale duur van actieve perioden te zien. Ook zijn er minder vaak bewegingsmomenten. Ofwel: we zitten meer en langer aaneengesloten periodes. Maar… causaliteit?

24
Q

Positieve effecten van beweging

A

‘Active ageing” heeft positieve effecten op de 4 peilers spierkracht, balans, uithoudingsvermogen, loopvaardigheid.
- Zenuwstelsel: betere reactietijden
- Hart en vaatstelsel: betere hartfunctie, lagere bloeddruk en vaatweerstand, lager cholesterol
- Spier-skeletstelsel: meer spiermassa en -kracht, verbeterde botdichtheid en doorbloeding
- Energiehuishouding: meer oxidatieve enzymen en mitochondriën
- Hormonen: minder insulineresistentie

Bewegen = medicijn!

25
Q

Observationele studies over bewegen en sacropenie

A

ouderen met een actieve leefstijl hebben een kleinere kans op het krijgen van sarcopenie. Maar… etiologische vraag, wat is causaliteit? Is er sprake van confounders, bijvoorbeeld chronische ziekte, die invloed hebben gehad op het bewegen?

26
Q

Experimentele studies over bewegen en spierkracht en spierfunctie:

A

spierkracht, spierfunctie en spierkwaliteit zijn lager bij inactieve ouderen ten opzichte van actieve ouderen en jongeren. Ook de fysieke functie is lager, er is dus sprake van functionele consequenties. De verschillen zijn met name groot voor taken als opstaan en traplopen, waar meer kracht voor nodig is. Taken zoals lopen is meer coördinatie, balans en uithoudingsvermogen belangrijker voor. Ook de systematic review van Ramsey et al. bekijkt de relatie tussen objectief gemeten fysieke activiteit, spierkracht en power.

27
Q

Beweegrichtlijn (2017)

A

Bewegen is goed, meer bewegen is beter. Volwassenen en ouderen:
- Matig of zwaar intensieve inspanning: minimaal 150 minuten per week, verspreid over diverse dagen.
- Spier- en botversterkende activiteiten, voor ouderen inclusief balansoefeningen: minimaal 2x per week.
- Voorkom veel stilzitten
> Juist actief zijn door de dag heen, verspreid over verschillende dagen in de week. De grootste gezondheidswinst wordt geboekt wanneer iemand van niet actief naar een beetje actief gaat.

28
Q

Gezondheidseffecten van de beweegrichtlijn, uitkomsten van onderzoek bij ouderen:

A

Cohortonderzoek, bewegen hangt samen met een kleiner risico op:
o Cognitieve achteruitgang, dementie, ziekte van alzheimer (aannemelijk)
o Lichamelijke beperkingen (aannemelijk)
o Fracturen, met name heupfracturen (overtuigend aangetoond)
RCT’s, bewegen heeft een gunstig effect op:
o Spierkracht o Vevrije massa
o Fracturen
o Loopsnelheid

Associaties, maar onbekend of er ook een causaal verband is.

29
Q

Vallen bij ouderen: struikelen

A

Meest voorkomende omstandigheid van vallen = struikelen.
Er treedt balansverstoring op. Het zwaaibeen wordt tegengehouden waardoor de voorwaartse snelheid van het lichaam wordt omgezet in voorwaartse rotatie. Voor balansherstel moet de stapgrootte zodanig zijn dat het Izp (massamiddelpunt) weer in het steunvlak komt te liggen.

30
Q

Onderzoek Pijnappels et al. (2008)

A

Maximale afzetkracht (power):
- Verschilt bij ouderen tussen vallers en niet-vallers
- Is de beste voorspeller voor vallen door balansverstoring
Door het bepalen van de maximale spronghoogte kon worden voorspeld of de proefpersoon na balansverstoring zich weer kon opvangen (balansherstel) of zou vallen.

31
Q

Consequenties van vallen

A

Ouderen met sarcopenie hebben 49% (v) tot 82% (m) meer kans om te vallen, en 98% (v) tot 152% (m) meer kans op een fractuur ten gevolge van de val. Andere consequenties:
- Ernstige verwondingen (10%) en fracturen (40%)
- Fysieke inactiviteit (40%)
- Sociaal minder actief (17%)
- Verlies van zelfstandigheid (opname verzorgings-/ verpleegtehuis)
- Sterfte (1% direct, 25% binnen een jaar)
- Angst om te vallen (50%) → Causaliteit? Observationele studies: ouderen met valangst hebben 53% meer kans om te vallen

32
Q

Assumptie (vallen)

A

versnelde achteruitgang na een val door het optreden van een vicieuze cirkel na een val angstminder ondernemen → mindere conditie, spierkracht, reflexen → verhoogd valrisico→ val. Hier is echter nog mager wetenschappelijk bewijs voor. De observationele studies laten zien dat er een verband is, maar leidt de angst tot een nieuwe val of tot de eerste val? Val ten gevolge van angst of angst ten gevolge van de val? Causaal verband is dus niet evident!

33
Q

Afname loopvaardigheid

A
  • Kleinere stap/ schredelengte
  • Hogere stapfrequentie
  • Grotere stapbreedte
  • Langere standfase (kortere zwaaifase)
  • Langere dubbele ondersteuningstijd
  • Mindere voethoogte van optillen zwaaibeen
  • Minder armzwaai
  • Langzamer snelheid

> ‘Stop talking when walking’: lopen vergt steeds meer aandacht; geen automatisch proces meer. Cognitieve dubbeltaken worden lastiger.

34
Q

Levensverwachting op basis van loopsnelheid en leeftijd:

A

loopsnelheid blijkt een goede maat voor balans en kracht. Ook wel ‘the 6th vital sense’, maat voor vitaliteit. Er is geen causaal verband, maar wel een associatie tussen lagere loopsnelheid en lagere levensverwachting. Loopsnelheid is dus een voorspeller van kwetsbaarheid en mortaliteit. “De loopsnelheid van Magere Hein is ongeveer 3km/u; met een tempo van boven de 5km/u kunnen mensen hem voor blijven.” Dus: loopsnelheid onder 3km/u betekent een kortere levensverwachting.

35
Q

Meten van kwaliteit van leven:

A
  • Mobiliteit in het dagelijks leven op basis van wearables
  • 4 meter looptest
36
Q

Mobiliteit in het dagelijks leven op basis van wearables

A
  • (objectieve) indicatie wat iemand kan én hij/ zij écht doet (anders dan laberatoriatestjes, die niet representatief zijn voor ADL).
  • Goede maat om valrisico te bepalen.

De wearable meet de mate van beweging. Wanneer vervolgens de loopstukken uit de data geknipt worden kan uit de accelerometer de kwaliteit van lopen worden bepaald: regelmatig en stabiel vs. onregelmatig. Dit blijkt een goede maat om vallen te voorspellen in het jaar erop.

37
Q

4 meter looptest

A

loopsnelheid bepaald in klinische/ labsetting. Maar representatief in het dagelijks leven, vergeleken met de wearables? Nee: in minder dan 10% van het aantal stukjes dat ouderen lopen per week wordt de voorkeurssnelheid behaald zoals bepaald op de looptest… Dus: let op bij het interpreteren van data uit de testsetting naar het dagelijks leven

38
Q

Trainbaarheid

A
  • Uithoudingsvermogen
  • Loopsnelheid
  • Spierkracht
39
Q

Uithoudingsvermogen

A

Vroege studies suggereren geen effect
o Korte trainingsduur
o Lage intensiteit
Inmiddels voldoende bewijs voor positieve effecten
o Toename VO2max, zelfs bij ‘oude’ ouderen
o Absolute effecten: ouderen <jongeren o Relatieve effecten: ouderen = jongeren (10-30% verbetering

40
Q

Loopsnelheid

A

training (zowel kracht, coördinatie, als multimodaal) heeft een gunstig effect op voorkeurs- en maximale loopsnelheid bij ouderen.
- Vaak uitkomstmaat van trainingsstudies
- Hoe getraind wordt is niet van groot belang, zolang voldoende intensief en langdurig

41
Q

Spierkracht

A

tot op hoge leeftijd te trainen.
Positieve effecten van krachttraining
o 227% toename in knie-flexoren, 65+ (12 weken training); effecten variabel in andere (been)spiergroepen (28-152%)
o Zelfs effectief bij zeer ouderen, 72-98 jaar 113% na 10 weken; effecten lijken kleiner dan bij jongeren

Zowel maximale kracht als power explosiviteit, functionaliteit, behoud van type Il vezels
o Hypertrofie
o Sneller en beter rekrutering
o Hogere peesstijfheid, makkelijker en sneller kracht overdragen

42
Q

Pijnappels et al. (2008), spierkracht en balans(herstel): maximale fysieke capaciteiten inzetten voor balansherstel na struikelen?

A

4 trainers en 5 controles, 10 weken trainingsperiode, maximale afzetkracht gemeten door middel van ‘springen’ op een leg press. Toename in capaciteit? Niet veel mensen dus niet heel significant, maar wel een trend aanwezig (dus: ‘ja’). Ook beter balansherstel? Met name plantairflexiemoment bepalend voor herstel. Maar… functioneel lieten trainers én controles beter balansherstel zien bij de postmeting, terwijl die geen training en dus geen verbeterde maximale capaciteiten hadden… 2 belangrijke conclusies: 1. Een controlegroep is heel belangrijk, is de assessment (het deelnemen aan een test) al een leereffect?

  1. Maximale capaciteitstraining is niet per se beter dan functionele training → coördinatief ook leren om de kracht in te zetten in bewegingspatronen
43
Q

Valpreventie

A

Training van adaptieve en reactieve loopvaardigheid met behulp van technologie, bijvoorbeeld cognitief-motorische training (raken/ ontwijken van geprojecteerde targets op loopband), of perturbatietraining (loopband verandert van positie of snelheid) →Verbeteren van reactievermogen.

44
Q

Onderzoek valpreventie

A

sterke evidentie van de effectiviteit van beweegprogramma’s op het voorkomen van vallen

45
Q

Systematic Review (Sherrington et. al., 2008)

A

16% afname van vallen. Maar let op: veel heterogeniteit/ variatie dus wees voorzichtig met het interpreteren van de informatie

46
Q

Wisselende resultaten effect van beweegprogramma’s opvallen:

A

wandelen, Tai Chi, balanstraining krachttraining, ‘oefeningen’→Tot 49% afname aantal vallen, maar ook 17% toename

47
Q

Belangrijke aspecten voor effectieve oefenprogramma’s (valpreventie)

A

Hoge intensiteit: minimaal 2x per week (25 weken)

Uitdagende balansoefeningen: progressive overload

Krachttraining gunstig in combinatie met balanstraining: functionaliteit

Negatief effect bij alléén looptraining: slechts een wandelprogramma zonder goede basis aan kracht en balans is niet beter!

48
Q

Verschillende doelgroepen (valpreventie (trainingen))

A
  • Relatief hoge effectiviteit bij hoog risico groepen
  • ‘Uitstel’ eerste val bij relatief fitte actieve ouderen

→Voorkomen van negatieve spiraal!

Huidige ontwikkelingen: bijvoorbeeld exergaming, op een leuke manier effectief in het trainen van balans en het verkleinen van valrisico

49
Q

E-health (leefstijlinterventies)

A

veelbelovende mogelijkheid voor bewegingsstimulering. Het verzamelen van meetgegevens en geven van feedback over gedrag en leefstijl ook ouderen staan hiervoor open. Systematic review: E-health interventies leiden tot gedragsverandering bij ouderen.

50
Q

Brodie et al. (2017), bewegen en vallen

A

Bewegen kan leiden tot vallen, tenzij je tot de ‘active’ groep behoort, dat is waar de beweegrichtlijn op doelt met de aanbevelingen die zij doen voor ouderen!

51
Q

Beweeginterventies voor kwetsbare ouderen

A

Ziekenhuisopname leidt tot versnelde fysieke achteruitgang, met name bij de oudere groep. Bedrust wordt afgeraden; patiënten zo snel mogelijk weer uit bed krijgen! Al is het alleen al het zitten in een stoel.

Stimuleren om zich fit te voelen en te gaan bewegen.