Deel 1: mobiliteitsproblemen bij veroudering Flashcards
Afname mobiliteit bij veroudering
het vermogen om te kunnen bewegen in de wereld en de mate van fysieke activiteit waarmee je je in de wereld kunt begeven. De mate van mobiliteitsafname is verschillend per individu
Welke factoren nemen af bij veroudering?
Spierkracht, balans, uithoudingsvermogen en loopvaardigheid. Dit heeft gezamenlijk een gevolg voor de mobiliteit als geheel.
Wat bepaalt de snelheid van mobiliteit afname?
Op basis van genen (20%) en leefstijl (voeding, fysieke activiteit). Mate inactiviteit ook versterkende factor.
Mobiliteit onder een bepaalde kritische grens wordt zelfredzaamheid een probleem.
Met wat voor factoren hangt mobiliteitsafname samen?
vallen, chronische ziekte, artrose, depressie, immobiliteit en zorgkosten
Spierkracht
piekt rond leeftijd 20-30 jaar waarna afname inzet; neemt vanaf het 40e levensjaar met ongeveer 5% per jaar af. Deze afname kun je wel remmen. Mechanismen voor spierkrachtverlies:
- Afname cross sectional area
- Afname diameter spiervezel
- Toename bindweefsel / vet
- Afname aantal spiervezels; meer afname type II dan type I
- Afname aantal motor units
Snelheid van krachtopbouw
(Power = F*v) neemt vanaf het 40e levensjaar ook af met zo’n 10% per jaar. Mechanismen voor verlies van explosieve kracht:
- Atrofie:minder kracht te genereren
- Afname type II vezels: minder snelheid mogelijk
- Minder peesstijfheid: lagere power die kan worden overgedragen op het bot
- Minder rekrutering vanuit het css: langzamer en trager aansturing
osteoporose
verlies van botmassa (botontkalking). verhoogde kans op botfracturen door mindere botdichtheid. De massa en kwaliteit van botten neemt af/ verstoring van botmassa
Uithoudingsvermogen (energieverbruik, VO2 in ml/kg/min)
- VO2max (maar metabolisme bij lichamelijke inspanning
- Internationale standaar voor fysieke fitheid
- Lage waarde relateert aan hart-vaat-ziekte (HCZ) en mortaliteit
- Vanaf 30e: ca. 1% afname per jaar > 30-75 jaar >50% verlies
Wat is het verschil in maximale capaciteit tussen 30 jaar en 70 jaar?
Rond de 30 jaar ligt deze rond 45 ml/kg/min, tegen 70 jaar is deze afgenomen tot gemiddeld 20/25 ml/kg/min, wat de benodigde capaciteit is om te kunnen traplopen. Alledaagse activiteit vragen dus veel meer dagelijks energieverbruik. De ouderen gaan vaak de taak vermijden, met nog meer een snellere afname tot gevolg.
Wat is de kritieke grens voor onafhankelijkheid?
Een VO2 van 15 ml/kg/min (taken als douchen, wandelen, etc).
Wat zijn de mechanismen voor verlies van uithoudingsvermogen?
Perifeer: spier > O2-consumptie, spieratrofie
Centraal: cardiovasculair systeem > minder O2-voorziening, atrofie hartspier en verdikking vaatwand
Perifeer: spier > O2-consumptie, spieratrofie
- Minder doorbloeding
- Minder av-O2 verschil (arterioveneus zuurstofverschil)
> Minder uitwisseling van O2
Centraal: cardiovasculair systeem > minder O2-voorziening, atrofie hartspier en verdikking vaatwand
- Minder bloedvolume
- Hogere bloeddruk
- Lagere maximale frequentie (5-10 slagen / 10 jaar)
- Lager maximaal slagvolume
> Minder bloed naar de spieren
Sensorisch systeem = balanscontrolesysteem
- Vestibulair systeem
- Visueel systeem
- Propioceptieve somatosensorische systeem
- Exoreceptieve somatosensorische systeem
Vestibulair systeem
registratie lineaire / angulaire versnellingen van het hoofd en de zwaartekrachtsversnelling > Verlies van sensoren, afname sterkte van vestibulaire reflexen.
Visueel systeem
registratie lineaire / angulaire bewegingen van het hoofd; waarnemen van potentiële balansdreigingen > Verlies van sensoren; afname gezichtsscherpte, contrastgevoeligheid, dieptewaarneming, adaptatievermogen aan gebrekkige verlichting en variërende afstanden tot objecten in de omgeving.
Propioceptieve somatosensorische systeem (spierspoeltjes, peeslichaampjes, gewrichts- en huidreceptoren)
registratie stand en beweging van lichaamssegmenten ten opzichte van elkaar > Verlies aantal en gevoeligheid van sensoren; afname houdings- en bewegingswaarneming
Exoreceptieve somatosesorische systeem (receptoren voetzolen en handen)
registratie tactiele informatie en kracht op de buitenwereld via voeten of handen > Verlies van aantal en gevoeligheid van sensoren in de huid; afname houdingswaarneming.
Sensorische input uit het sensorisch stelsel naar het brein
houding en beweging > sensorische informatie > sensorische weging > sensomotorische integratie ?> motorische respons > houding en beweging.
Wanneer de sensorische input minder en/of minder accuraat wordt, heeft dit dus duidelijk gevolgen voor houding- en bewegingsregulatie.