Deel 1: Artrose Flashcards

1
Q

Wat is artrose?

A

Chronische, degeneratieve aandoening van het kraakbeen van gewrichten.
Ook wel: gewrichtsslijtage (volksmond); artrose is een specifieke pathologie met pathofysiologie die je veel ziet bij ouder worden.
In de literatuur: osteoarthritis (OA). In letterlijke zin: ‘bot-gewricht-onsteking’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschillen met soortgelijke ziektebeelden:

A
  • Reuma: primaire ontsteking in het gewricht die leidt tot slijtage
  • Reumatoide artritis: auto-immuunziekte die wel dezelfde klachten geeft, maar als primaire oorzaak een ontsteking in het gewrichtskapsel geeft.

> Met name de primaire oorzaken verschillen van elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken

A
  • Aandoening van het hele gewricht
  • Synoviaal gewrichten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Synoviaal gewrichten

A

Hyalien kraakbeen met gewrichtsholte met synodaal vocht > verschillende lagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bouw kraakbeen

A

o 1% cellen
- Chondroblasten
- Chondrocyten → Behoud weefsel
o Matrix
- Collageenvezels → Belangrijk voor stevigheid
- Elastinevezels → Voor stevigheid
- Glucosaminoglycanen → Houden vocht vast
- Water (75%) → van belang voor functie

In hyalien kraakbeen bevinden zich géén zenuwvezels of bloedvaten. De pijn bij artrose komt dus niet uit het kraakbeen zelf. Ook is na beschadiging herstel van het kraakbeen lastig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De bouw van het kraakbeen staat in relatie tot zijn functie

A
  • Spons > Veerkrachtig door de hoeveelheid vocht die het bevat.
  • Demping impactkrachten → Sterk en flexibel
  • Spreiding druk → Botstukken raken elkaar niet aan maar roteren geleidelijk ten opzichte van elkaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschadiging van het kraakbeen

A

meer frictie van botstukken tijdens rotaties. Doordat er geen doorbloeding is, ontstaat er een verstoring in de balans tussen aanmaak en afbraak. Ofwel: verstoring van de homeostase. Algemeen geldt: afhankelijk van de mate van fysieke activiteit, met name tijdens de jeugd, is gezond hyalien kraakbeen in synoviale gewrichten 0.1-0.5cm dik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Klinisch beeld röntgenfoto

A
  • Verlies van joint space (zwart laagje, kraakbeen is juist niet te zien op röntgen)
  • Sclerose van het subchondriaal bot, verdichting te zien door witte plekken/witter bot
  • Cystes in de koppen/ uitinden van het bot (nodes), duidend op lagere botkwaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klinisch beeld aan de hand van de buitenkant

A

Botdeformatie (andere gewrichtsstanden). Nodes en osteophyten (meer botvorming) uiten zich door vergroting van het bot. Ook in de knieën kan een duidelijke varus- of valgusstand te zien zijn doordat er juist mediaal of lateraal meer/ minder kraakbeenverlies is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Diagnose op basis van klinisch beeld, met name naar klachten (symptomatisch):

A
  • Pijn → Meest aanwezig
  • Crepitatie → Kraken van gewrichten
  • Bewegingsbeperkingen → Mindere ROM
  • Stijfheid, vooral na opstaan → Verdwijnt bij het bewegen; vaak >30min
  • Krachtverlies → Met name in heup en knie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diagnose op basis van röntgenfoto, radiologisch aantoonbaar

A
  • Afname dikte kraakbeen → Afname joint space
  • Verdichting subchondriaal bot →Witte uiteinden
  • Vorming subarticulaire cysten → Holtes, botkwaliteit
  • Vorming osteofyten → Extra botaanmaak, ten gevolge van het verdelen en schuiven van krachten die moeten worden opgevangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Prevalentie

A

Artrose komt voor in alle synoviale gewrichten en soms in de wervelkolom, met name en de heup (>65 jaar - 10%), hand (>45 jaar – 40%, >65 jaar – 80%), voet (>65 jaar – 50%), knie (>45 jaar - 16%, >65 jaar-70%), wervelkolom.

Bovenstaande cijfers geven een afname van kwaliteit van kraakbeen weer, maar lang niet iedereen is symptomatisch. De prevalentie is post mortum > röntgen > symptomatisch. Overall laat 20-50% van de volwassen enige mate van artrose zien, waarvan 2/3 symptoomloos zijn. De prevalentie van symptomatische artrose >45 jaar: knie 16.7%, heup 9.2%; in Nederland zijn ca. 1.5 miljoen mensen met artrose goed voor 1.2 miljard euro aan zorgkosten (met name ziekenhuis-, ouderen- en eerstelijnszorg). Meer vrouwen dan mannen krijgen artrose, door hormonale invloed na de menopauze.

Over het algemeen geldt: hoe ouder, hoe groter de kans op artrose. Deze relatie is echter niet lineair. De incidentie neemt af boven de 80 jaar… dit zet vraagtekens bij de term ʻgewrichtsslijtage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Relevantie

A

Heup- en knieartrose
- In top 10 ziektelast wereldwijd
- Belangrijkste oorzaak voor functionele beperkingen
- Verwachte toename komende 20 jaar: 40%

‘Met de vergrijzing en de toename van de wereldbevolking moeten beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg zich voorbereiden op een grotere toename van de vraag naar gezondheidszorgdiensten voor de behandeling van heup- en knieartrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oorzaken en risicofactoren

A
  1. Primaire (ideopatische) artrose
  2. Secundaire artrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Primaire (ideopatische) artrose

A

geen aanwijsbare oorzaak (veroudering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Secundaire artrose

A

identificeerbare factor; bijvoorbeeld trauma (letsel) of scheefstand (bijvoorbeeld varus/ valgus in de knie, één zijde extra druk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In welke drie groepen zijn de risicofactoren van artrose in te delen?

A
  • Fysieke factoren
  • Systemische factoren
  • Lokale factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Fysieke factoren

A

Mate van belasting in het dagelijks leven
- Specifieke beroepen
- Veel traplopen, knielen, tillen, hurken, springen
- Sporten (high-impact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Systematische factoren

A

Individueel, globaal, wel/ niet modificeerbaar
- Leeftijd
- Geslacht (vrouw)
- Etniciteit
- Inactiviteit
- Voeding
- Osteoporose (vermindert! Dus let op: tegengestelde werking)
- Genetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Lokale factoren

A

Invloed op specifieke plekken/ gewrichten
- Obesitas
- Standsafwijking
- Spierzwakte Eerder letsel
NB: oorzaak/ gevolg relatie met afwijkende gewrichtsstand is niet duidelijk, wel is er een associatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Causale mechanismen ontstaan artrose

A
  1. kraakbeenschadehypothese
  2. Remodellering van subchondraal bot
  3. Unused arc theory
  4. Spierkracht
  5. Systeemfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kraakbeenschadehypothese

A

Vicieuze cirkel: slecht herstel van schade waardoor sneller
Rol voor fibrine: weefsel dat nodig is voor schadeherstel, hecht slecht op kraakbeen. Er vindt wel verplaatsing van osteofyten naar de schade plaats, maar er is slecht weefselherstel. Mogelijk komt dit door proteoglycanen in het kraakbeen die een inhiberend effect hebben op de aanhechting van fibrine op het kraakbeendefect (specifieke soort, sulfaten).
→Dus: slecht herstel met inferieur weefseleigenschap

23
Q

Remodellering van subcondraal bot

A

Bij artrose vindt remodellering van het bot plaats, wat normaliter gebeurt aan de hand van mechanische belasting. Het is niet aannemelijk dat die botremodellering een primaire oorzaak is van artrose, al helemaal omdat dit met name wordt waargenomen in de niet-belaste delen. Dus is er een alternatieve hypothese die een soort cascade beschrijft (zie rechts, A).

Maar… microfracturen bij gezonde gewrichten in dezelfde mate, dus: route B aannemelijker, (lokale) submaximale belasting. Door submaximale lokale belasting wordt lokaal remodellering opggwekt, wat leidt tot verhoging van de stijfheid van het subchondrale bot. Stijfheid wordt hiermee dus meer de primaire oorzaak. Deze hypothese is ook meer verklarend voor andere risicofactoren: letsel, standsafwijking, sport en obesitas hebben allen invloed op de lokale belasting. Osteoporose heeft juist een inverse relatie: door lagere botdichtheid gaat de stijfheid van het bot omlaag en daalt dus de kans op het ontwikkelen van artrose. Opvallend is dat bij beginnende artrose juist verlaagde stijfheid van het kraakbeen wordt gezien. Een verklaring hiervoor is meer kans op kraakbeenschade en ook een hogere submaximale belasting.

24
Q

Unused arc theory

A

gebrek aan beweging of belasting (immobilisatie)
Gaat uit van onderbelasting/ immobilisatie en ten gevolge hiervan fysiologische verandering, in plaats
van overbelasting (dus in tegenstelling tot de eerste twee theorieën(schade en remodellering)).
- Chondrocyten produceren groeifactoren → Moeten worden afgevoerd
- Voor verwijdering uit gewricht is overdruk nodig → Sponsfunctie, groeifactoren worden door druk uit het gewricht ‘geperst’
- Overdruk in het gewricht ontstaat alleen door ‘eindstanden’ → Maximale flexie en extensie
- Unused arc veroorzaakt ophoping van groeifactoren → Immobilisatie, onderbelasting en het uitblijven van eindstanden zorgen ervoor dat de groeifactoren niet kunnen worden afgevoerd.

Eerst: toename anabolisme (opbouw) door chondrocyten → Extra aanmaak van kraakbeen.
Als groeifactoren boven een bepaalde drempelwaarde komen: toename katabolisme (afbraak)→ Lagere kwaliteit van het kraakbeen, meer kans op kraakbeenschade.

De unused arc theory wordt gezien als een wat ‘exotische theorie’. Deze theorie is lang geleden ontstaan en er is veel discussie over. Hij is met name lastig met het verklaren van andere risicofactoren

25
Q

Spierkracht

A

Primaire oorzaak of intermediërende factor? Spierkracht is nodig voor de coördinatie en stabilisatie van gewrichten tijdens het bewegen. Gewrichtsschade kan voor verminderde proprioceptie zorgen met verminderde reflexactiviteit tot gevolg. Dus: net lage spierkracht an sich, maar afname van spierkracht over splerkrach tijd die indirect de kans op instabiele events verhogen en daarmee de kans op gewrichtsschade. Afname spierkracht: indirecte toename gewrichtsschade.

Anderzijds kan een toename in spierkracht ook de progressie van artrose versterken. Bijvoorbeeld een varusstand kan toename van spierkracht van de quadriceps en adductoren tot gevolg hebben omdat dit nodig is voor stabilisatie van de knie (meer stabiliserende co-contractie). Maar dit zorgt juist voor extra compressiekracht.

→Toename spierkracht (vaak ten gevolge van aandoening): korte termijn adaptatie, lange termijn schade.

Voor zowel toe- als afname van de spierkracht is sterk bewijs dat deze functioneren als intermediaire factoren

26
Q

Systeemfactoren

A

Individuele factoren als primaire rol:
- Leeftijd
- Geslacht
- Voeding (obesitas!)
- Erfelijke aanleg
Groeifactoren, botdichtheid, vascularisatie, etc..

Zeer aannemelijk dat deze een (belangrijke) rol spelen, maar altijd naast fysieke factoren (bijvoorbeeld mechanische belasting). Het ontstaan van artrose is een multifactorieel proces!

27
Q

Bewegen / sporten en inactiviteit discrepantie

A

high impact (langdurig) heeft inderdaad een negatief effect op het ontwikkelen van artrose. Dit is echter lang niet zo sterk als de negatieve effecten van obesitas of van eerder letsel; eerder letsel door sporten ook niet. Met name genoeg fysieke activiteit in de jonge jaren is belangrijk voor een gezonde opbouw van het kraakbeen.

28
Q

Preventie van artrose

A

Door de hoge prevalentie is echte preventie lastig. Wel zijn er verschillende modificeerbare risicofactoren:
- Overgewicht/obesitas
- Voorkomen eerder knieletsel

29
Q

Overgewicht / obesitas

A

Gewichtsverlies + fysieke training (op lage intensiteit). Evidentie:
o Observationeel: reductie in lichaamsgewicht vermindert het risico op artrose met 21% bij mannen en 33% bij vrouwen.
o Eén RCT: géén evidentie voor preventief effect van interventie bij vrouwen van middelbare leeftijd; wel evidentie voor afname van incidentie. Maar: lage therapietrouw, dus minder verschil in gewichtsafname.
o Er is evidentie dat 5% gewichtsverlies leidt tot 3x minder knie-artrose in de opvolgende 6 jaar (aangetoond).

30
Q

Voorkomen eerder knieletsel

A

Neuromusculair trainingsprogramma bij blessuregevoelige high-impact sporten verlaagt de kans op een knieblessure met 45-83%. Niet aangetoond verminderde kans op artrose op de langere termijn, maar effect wordt wel aangenomen

31
Q

Belangrijkste symptomen artrose

A

Pijn en startstilheid (<30min)

32
Q

Symptomen

A
  • Artrose in de hand
  • Artrose aan de knie (genartorse)
  • Artrose aan de heup (coxartose)
33
Q

Artrose in de hand

A
  • Pijn en stijfheid →Met name ochtendstijfheid
  • Beperkingen ADL → Ostephyten vergroten botoppervlakte
  • Nodulus van Herberen: met name aan de bases van de duim en dip en pip kootjes aangedaan (1-2 en 2 laatste). In met name de pip-kootjes vinden ook standsveranderingen plaats. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld vaak de vingers niet meer helemaal worden gestrekt
34
Q

Artrose aan de knie (genartorse)

A
  • Pijn en (start)stijfheid → Stijfheid verdwijnt bij bewegen
  • Compressievermijdend gedrag (inactiviteit) →Door de pijn minder willen bewegen.
    Secundair: gewichtstoename
  • Reductie bewegingsuitslag (ROM) → Met name minder extensie
  • Afwijkend looppatroon →Asymmetrie, ontlasten in stand, verminderd extensiemoment, meer ab-/ adductiemoment (afhankelijk van varus/ valgus), instabiliteit.
35
Q

Artrose aan de heup (coxartose)

A
  • Pijn en (start)stijfheid →Zelfde als hand en knie
  • Compressievermijdend gedrag → Spierzwakte, met name heup abductoren; intermediaire factor, oorzaak/ gevolg?
  • Verandering bewegingsuitslag → Minder endo- en exorotatie, kleinere ROM.
  • Afwijkend looppatroon → Asymmetire, ontlasten in stand, meer mediolaterale rompbeweging, bekkentilt, Trendelenburg gang ( als het ware door de heup zakken naar de niet-aangedane zijde doordat de heupabductoren aan de aangedane zijde te zwak zijn, tijdens de standfase van het aangedane been. Vaak ook mediolaterale rotatie van de romp om het Izp boven het standbeen te houden (dus de andere kant op ten opzichte van de bekkentilt)).
36
Q

Onderzoek Van Lin et al. (2015), instabiliteit en valrisico

A

vergelijken van jongeren (young), ouderen met artrose (patients) en ouderen zonder artrose (peers).
- Stapbreedte: patiënten > leeftijdsgenoten > jong
- Staptijd: jong/leeftijdsgenoten>patiënten
- Pieksnelheid CoM, aangedane zijde: patiënten > leeftijdsgenoten> jong
- Pieksnelheid CoM, niet-aangedane zijde: patiënten > leeftijdsgenoten > jong
Loopsnelheid tussen 1 en 5 km/u, bij hogere snelheden worden de verschillen tussen de groepen kleiner (met name tussen patients & peers).

Mensen met heup- en knieartrose hebben hoger valrisico (symptomatische knie- en heupartrose resp. 39 en 60% meer kans om te vallen, OR 1.39 en 1.60). NB: 1 gewricht 53% meer kans, 2 gewrichten 74% meer kans, 3 tot 4 gewrichten 85% meer kans. Mechanisme: pijn ontlasten gewricht→ spierzwakte →houdingsinstabiliteit, verminderde reflexen, moeilijker balanshandhavingvalrisico

37
Q

Herbolsheimer et al. (2016), inactiviteit

A

mensen met knieartrose zijn minder fysiek actief. Significant minder fysieke activiteit op basis van zelfrapportage, maar géén verschil in hoeveelheid fietsen (activiteit met minder kniebelasting dan bijvoorbeeld lopen, sporten, tuinieren; dit kan zonder pijn).

Cross-sectionele studie: causaliteit? Wel een duidelijke associatie gevonden tussen artrose en inactiviteit, maar geen duidelijke oorzaak-gevolg relatie. Wel is er bekend dat de mate van fysieke activiteit een belangrijke factor is in de progressie en daarmee in de behandeling van artrose

38
Q

Behandeling van artrose

A

Gaat in 3 ‘fasen’:
1. conservatief: oefentherapie, gewichtsverlies
2. Medicatie: paracetamol, NSAID
3. Operatieve ingreep: osteomie, gewrichtsvervanging

39
Q

Conservatieve behandeling

A
  • Stepped care programma
  • oefentherapie
  • Gewichtsafname
40
Q

Stepped care programma

A

systematische en stapsgewijze aanpak van behandeling

41
Q

Oefentherapie

A

belangrijke rol in eerste behandeling. hier is voorlichting voor nodig omdat mensen vaak denken dat door beweging juist verdere schade optreedt (is dus niet zo!). Bij goed gedoseerde beweegprogramma’s kunnen operaties worden uitgesteld.
- Spierkracht→ Stabiliteit (quadriceps, heupabductoren)
- Coördinatie → Stabiliteit, proprioceptie, valrisico
- Conditie Met name fietsen en zwemmen (pijnvrij)

42
Q

Sterkte bewijskracht voor oefentherapie bij artrose:

A
  • 12% reductie van pijn bij knieartrose
  • 10% verbetering van fysieke functie bij knieartrose
  • Heup: 8% afname van pijn en 7% afname van fysieke functie
    De effecten van oefentherapie bij artrose zijn onafhankelijk van de ernst ervan. In ieder stadium heeft oefentherapie een positief effect. Let op: de effecten zijn direct zichtbaar, op de langere termijn ook nog de kleine effecten (2-6 maanden follow up) maar de therapie moet dus goed worden bijgehouden. De effecten treden zowel lokaal (spierversterking) als globaal (aerobe insanning) op.
43
Q

Werkingsmechanismen oefentherapie

A

Fysiologische factoren
- Toename spierkracht →Met name quadriceps en heupabductoren belangrijk
- Toename bewegingsuitslag → Betere ROM
- Toename proprioceptie Functioneel in combinatie met spierkracht voor stabiliteit
- Minder ontsteking→ Lokaal remmen van de progressie

Psychologische factoren
- Toename kwaliteit van leven
- Minder depressieve symptomen
>Positieve effecten op welzijn

44
Q

Gewichtsafname

A

reductie van 5kg lichaamsgewicht is 40% minder kans op artrose (preventief). Er is géén bewijskracht voor een effect van gewichtsverlies op pathologische structuren; wel zijn er aanwijzingen voor een positief effect op progressie.
Obesitas is een belangrijke risicofactor voor het ontstaan en de progressie van artrose. Het is echter niet eenduidig of gewichtsreductie artrose ook kan voorkomen. Lokaal is geen direct effect aan te tonen (theoretische studies), maar gezien factoren als compressiekracht zou dit wel zo moeten zijn.

45
Q

Werkingsmechanismen gewichtsverlies

A
  • Mechanische factoren: iedere N gewichtsverlies = 4N minder compressie tijdens lopen
  • Systemische/ metabole factoren: Ook handartrose bij obesitas; door vetweefsel uitgescheiden ontstekingsmediatoren
  • Combinatie met fysieke activiteit

Gewichtsverlies en fysieke activiteit zorgen beide voor een daling van ontstekingsmediatoren; de ontstekingen zorgen juist voor het ontstaan en de progressie van artrose. Fysieke activiteit op zichzelf zorgt natuurlijk ook (vaak) voor gewichtsverlies.

46
Q

Medicatie

A

Wanneer conservatieve therapie niet werkt → pijnreductie. Mensen helpen om te gaan bewegen.
1. Pijnstillend: paracetamol
2. Onstekingsremmers: NSAID (bijvoorbeeld ibuprofen, diclofenac)
3. Intra-articulaire injectie: cortecosteroiden/ hyaluronzuur
Heftige pijnstillers hebben ook veel bijwerkingen en kunnen zelfs het slijtageproces versnellen

47
Q

Operatief ingrijpen

A

Wanneer de klachten dusdanig grote belemmeringen vormen. ‘Gradatie’ van operaties:
1. artroscopie: kijkoperatie
2. Osteotomie: Doorzagen van het bot’, wilgje in het bot plaatsen met het idee dat de druk beter wordt verdeeld.
3. Artroplastiek: prothese

48
Q

Artroscopie

A
  • Spoelen
  • Verwijderen losse kraakbeenfragmenten
  • Debridement (verwijderen kapot weefsel)
  • Repareren meniscusscheuren
  • Verwijderen osteofyten
    Effect: geen verbetering van pijn of fysieke activiteit; heeft dus géén toegevoegde waarde
49
Q

Osteotomie

A
  • Closing wedge
  • Opening wedge
    Effect: minder pijn en verbetering van fysieke functie. Alleen onderzoek gedaan tussen dezelfde patiënten voor en na een behandeling (dus: verbetering na een osteotomie). Maar er is geen systematisch onderozke uitgevoerd naar verschillen in soorten behandeling, bijvoorbeeld osteotomie/ prothesen/conservatief ten opzichte van elkaar. Het is dus moeilijk deze ingreep op effectiviteit te vergelijken met andere behandelingen, op korte en op de lange termijn. Voordelen: behoud van eigen bot, een prothese kan altijd nog
50
Q

Closing wedge

A

botwig aan de niet-aangedane kant weghalen (bij mediale artrose correctie van varus door lateraal wig verwijderen).

51
Q

Opening wedge

A

Opening wedge: botwig aan de aangedane kant tussengoeven (bij mediale artrose correctie van varus door mediaal wig toevoegen).

52
Q

Artroplastiek

A

Totale knieprothese (TKA)
- Kan gedeeltelijk (botbesparend) aan één compartiment
- Doorgaans gehele gewrichtsvervanging
Effect: wel evidentie voor verschillende effecten
- Minder pijn (grotendeels) → Directe pijnverlichting
- Betere fysieke functie (deels) → Niet bij iedereen
Maar.. de meesten zijn ondanks verbeterde fysieke functie niet daadwerkelijk ook fysiek actiever. Daarbij houdt 20% klachten. Objectieve en subjectieve uitkomsten komen niet met elkaar overeen; er bestaat geen goede objectieve maat om aan te tonen dat deze operaties effect hebben. Is er mogelijk sprake van een placebo-effect? Het is dus moeilijk aan te tonen dat een prothese een positief effect heeft!
Nadeel op de langere termijn: loslaten/ slijtage → Revisie nodig: 1x is mogelijk, 2 keer wordt al lastig.

Totale heupprothese(THA)
- >30.000 per jaar in NL
- Verschillende typen prothesen en operatietechnieken (met verschillende uitkomsten)
- Doorgaans gehele gewrichtsvervanging
Effect: duidelijker uitkomsten dan bij knieprothese
- Minder pijn
- Verbeterde fysieke functie → Bereikt niet het niveau van gezonde leeftijdsgenoten (na 12 maanden).
Nadeel langere termijn: loslaten/slijtage →Revisie.

53
Q

Prehabilitatie

A

Door slijtage/ revisie wil je de eerste operatie zo lang mogelijk uitstellen. Mar… better in = better out. Dus jonger fysiek fitter al opereren, of later? Wanneer überhaupt opereren? Preoperatieve fysieke activiteit en/ of training: creëren van een ‘better in’ situatie voorafgaand aan de operatie.

TKA: geen duidelijke eenduidige bewijskracht voor beter herstel na knieoperatie als preoperatief getraind wordt. Wel is er kortere duur van opname.
- Kortere duur ziekenhuisopname
- Gelijk postoperatief herstel
- Gelijke pijn, ROM, fysieke functie

THA: meer studies naar gedaan en wel een significante verbetering van het herstel gevonden, maar nog weinig robuuste evidentie voor. Wel zijn er dus nog meer studies nodig door onder andere grote diversiteit en gebrek aan eenduidige uitkomstmaten.
- Gelijk of beter herstel?

Conclusie prehabilitatie: wordt aangeraden voor herstel van individu en lagere zorgkosten (kosteneffectiviteit, opnameduur ziekenhuis).