december examen Flashcards

1
Q

anorganische moleculen

A

water en gassen zoals koolstofdioxide en zuurstofgas, en ook zuren en zouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

organische moleculen

A

sachariden (suikers)
lipiden (vetten)
eiwitten (proteïnen)
nucleïnezuren (DNA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

chemische eigenschappen van water (6)

A

1) water als oplosmiddel
2) water in chemische reacties
3) water als transportmiddel
4) water in warmteregulatie
5) water als smeermiddel
6) water zorgt voor oppervlaktespanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zuurstofgas?

A
  • in cellen is er zuurstofgas nodig
  • in multicellulaire organismen wordt zuurstofgas vaak vervoerd aan gespecialiseerde moleculen zoals het eiwit hemoglobine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pulsoximeter

A
  • het meet hoeveel hemoglobine in het bloed effectief met zuurstofgas verbonden is. het geeft dus aan hoeveel zuurstofgas er zich in je bloed bevindt
  • bij gezonde mensen is de zuurstofsaturatie tussen 95% en 99%, als je een lager hebt dan kan da leiden tot bloedarmoede of een slechte bloeddoorstroming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

grote hoogte–>

A

er is lage luchtdruk dus het is moeilijker om zuurstofgas op te nemen. Atleten gaan drm op hoogtestage. Na hoogtestage blijft het aantal rode bloedcellen nog gedurende 1 maand verhoogd wnr atleet trg keert op lagere hoogte. de hogere zuurstofconcentratie in het bloed zorgt voor betere prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

koolsotdioxide?

A
  • bij dieren geproduceerd tijdens celademhaling in mitochondrien : het komt in het bloed terecht; klein deel opgelost in bloed en grootste deel wordt omgezet nr koolzuur
  • planten gebruiken het tijdens fotosynthese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 soorten sachariden

A

1) monosachariden
2) disachariden
3) polysachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 soorten monosachariden

A

1) glucose
2) fructose
3) galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

functie van glucose + vb + tekening

A

dient als energiebron en als bouwsteen van sommige polysachariden + druivensuiker + 6 ketens en boven streepje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

functie van fructose + vb+ tekening

A

dient als energiebron en komt voor in vruchten zoals vb vijgen + vruchtensuiker + 5 ketens en boven en onder streepje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

functie van galacose + tekening

A

onderdeel van lactose + 6 ketens en streepje naar boven en cirkel in het midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 soorten disachariden

A

1) sucrose of sacharose
2) lactose
3) maltose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sucrose/ sacharose

A
  • gluctose + fructose
    -bekend als tafelsuiker en komt uit suikerbieten, esdoornsap of suikerriet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lactose

A
  • galactose + glucose
  • komt voor in melk en melkproducten, dient als energiebron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

maltose

A
  • glucose+ glucose
  • het zin in kiemende granen
17
Q

isomeren (3)

A

sacharose, lactose en maltose

18
Q

4 soorten polysachariden

A

1) glycogeen
2) zetmeel
3) chitine
4) cellulose

19
Q

glycogeen

A
  • glucosepolymeer, essentieel voor energieopslag
  • in dieren word glycogeen vooral opgeslagen in lever en in spieren
  • energiebron bij schimmels
20
Q

zetmeel

A

-2 soorten glucosepolymeren: amylose en amylopectine
- belangrijkste energiereserve voor planten en groenwieren. komt voor in de vorm van zetmeelkorrels, bv in aardappelcellen

21
Q

amylose

A

lineaire aaneenschakeling van glucose moleculen

22
Q

amylopectine

A

net als glycogeen vertakte structuur maar de vertakkingen van amylopectine zijn minder frequent (vaak) dan di vn glycogeen

23
Q

chitine

A

glucosepolymeer waarbij glucose moleculen chemisch gewijzigd zijn
- hoofdbestanddeel in celwanden van schimmels
-exoskelet van veel ongewervelde dieren is grotendeels opgebouwd uit chitine (bv buitenlaag van krabben en insecten-

24
Q

cellulose

A
  • belangrijkste bestanddeel in celwand
  • tussen de ketens waterstofbruggen gevormd wat bijdraagt tot stevigheid
  • voor mens onverteerbaar en dieren kunnen ook niet zelf cellulose afbreken