De Navigatione Sancti Brendani, X.1 Flashcards
1
Q
Cum
A
+conj.
Toen, omdat, hoewel
2
Q
Autem
A
Maar
3
Q
Venire
A
Venio, veni, ventum
Komen
4
Q
Ad
A
+acc.
Naar, tot, bij
5
Q
Alius
A
Alia, aliud
Ander
6
Q
Insula
A
Insulae
Eiland
Vr.
7
Q
Coepisse
A
Coepi, coeptus sum
Beginnen
8
Q
Ille
A
Illa, illud
Die, dat
9
Q
Navis
A
Navis
Schip
Vr.
10
Q
Stare
A
Sto, steti, /
Blijven staan
11
Q
Portus
A
Porti
Haven
12
Q
Posse
A
Possum, potui
Kunnen
13
Q
Tenere
A
Teneo, tenui, tentum
(Vast)houden
14
Q
Sanctus
A
Sancta, sanctum
Heilig
15
Q
Frater
A
Fratris
Broer, broeder
16
Q
Exire
A
Exeo, exii, exitum
Naar buiten gaan
17
Q
De
A
+abl
Van(af), over
18
Q
In
A
+abl
In, op
19
Q
Mare
A
Maris
Zee
Vr./onz.
20
Q
Et
A
En, ook
21
Q
Ita
A
Zo
Bijw.
22
Q
Facere
A
Facio, feci, factum
Maken, doen
23
Q
Ex
A
+abl
Uit, weg van
24
Q
Uterque
A
Utraque,utrumque
(Elk van) beide
25
Pars
Partis
Deel
Vr
26
Cum
+abl
(Samen) met
27
Esse
Sum, fui, /
Zijn
28
sine
+abl
Zonder
29
Ullus
Ulla, ullum
Een of ander
30
Herba
Herbae
Kruid, gras
Vr
31
Silva
Silvae
Bos
Vr
32
Ibi
Daar
Bijw.
33
Litus
Litoris
Kust, strand
Onz
34
Nihil
Onbepaald vnw
Niets
35
Arena
Arenae
Zand
Vr
36
Vigilia
Vigiliae
Nachtwake, het waken
37
Deus
Dei
God
38
Sedere
Sedeo, sedi, sessum
Zitten
39
Scire
Scio, scivi, scitum
Weten
40
Enim
Want
Voegw.
41
Qualis
Qualis, quale
Wat voor een, welke
42
Sed
Maar
43
Tamen
Toch
44
Nolle
Nolo, nolui, /
Niet willen
45
Ne
+conj
Dat niet, opdat niet, om niet te, dat
