D3: China in de 19de eeuw Flashcards
politiek en sociaal
-keizer: absolute macht
-hovelingen: advies
-mandarijnen: dagelijks bestuur, hiërarchie in klassen, tal van functies
-tot 18de eeuw moderner dan de Westerse politiek
-familie centraal >< Westen: individu centraal
-vrouwen ondergeschikt
economie China
-landbouwstaat met primitieve technieken
-toch mening: ‘hoogstaande cultuur’ ‘Rijk van het midden
⮕xenofoob
economie westen
-industriële revolutie ⮕ voorsprong wetenschape en techniek
-mening: technologische achterstand, culturele stilstand
⮕barbaren
godsdienst
-Goede en kwade geesten, keizer ⮕ zoon des hemels
-Li= gedragsriten en relaties ⮕ confucianisme (200v.C.) en daoïsme
-Tolerantie tegenover anderen: boeddhisme, islam, christendom, jodendom
vanaf 17de eeuw
-Qing-dynastie ⮕ bloeiperiode
-maar: hongersnood, uitbuiting, corruptie, Westerse overmacht (eisen vrije handel
opiumoorlogen
China verliest
⮕ongelijke verdragen (bv. gebruik havens door Westen, vrije christelijke missies, lage invoerrechten)
modernisering door overheid (na 1860) mislukken
-tegenwerking keizerlijke hof/ conservatie mandarijnen
-Bokseropstand tegen westerse invloeden (mislukt)
nederlagen
-Macht naar provinciegouverneurs
-verovering door Frankrijk (Vietnam) en Japan (Taiwan, Korea)
-Groeiende staatsschuld
Redding China door Amerika “opendeurpolitiek”
-China niet koloniaal opgedeeld en onafhankelijk
-maar verplicht open voor handel
- 1911 opstand ⮕republiek (1912= einde keizerrijk)