D E Flashcards
1
Q
Zuivel
A
Dairy
2
Q
Schaden, beschadigen
A
To damage
3
Q
Datum; afspraakje
A
Date
4
Q
Behandelen; gaan over
A
To deal with
5
Q
Schuld
A
Debt
6
Q
(Periode van) tien jaar
A
Decade
7
Q
Bedreigen
A
To deceive
8
Q
Beschaafd, behoorlijk
A
Decent
9
Q
(Openlijk) verklaren
A
To declare
10
Q
Afnemen; achteruitgaan, in verval raken; afwijzen
A
To decline
11
Q
Definitief, duidelijk, beslist
A
Definite, definitely
12
Q
Vertragen
A
To delay
13
Q
Opzettelijk, weloverwogen
A
Deliberate
14
Q
Afleveren
A
To deliver
15
Q
Elsen
A
To demand