D E Flashcards
1
Q
Zuivel
A
Dairy
2
Q
Schaden, beschadigen
A
To damage
3
Q
Datum; afspraakje
A
Date
4
Q
Behandelen; gaan over
A
To deal with
5
Q
Schuld
A
Debt
6
Q
(Periode van) tien jaar
A
Decade
7
Q
Bedreigen
A
To deceive
8
Q
Beschaafd, behoorlijk
A
Decent
9
Q
(Openlijk) verklaren
A
To declare
10
Q
Afnemen; achteruitgaan, in verval raken; afwijzen
A
To decline
11
Q
Definitief, duidelijk, beslist
A
Definite, definitely
12
Q
Vertragen
A
To delay
13
Q
Opzettelijk, weloverwogen
A
Deliberate
14
Q
Afleveren
A
To deliver
15
Q
Elsen
A
To demand
16
Q
Veeleisend
A
Demanding
17
Q
Aantonen, bewijzen
A
To demonstrate
18
Q
Ontkennen; ontzeggen
A
To deny
19
Q
Afhankelijk van
A
Dependent on
20
Q
Woestijn
A
Desert
21
Q
Verdienen
A
To deserve
22
Q
Ontwerpen
A
To design
23
Q
Wensen
A
To desire
24
Q
Wanhopen
A
To despair
25
Q
Wanhopig
A
Desperate
26
Q
Verachten
A
To despise
27
Q
Ondanks
A
Despite
28
Q
Bestemming
A
Destination
29
Q
Lot
A
Destiny