criminologie 3 & 4 Flashcards

1
Q

Vier subdisciplines binnen de psychologie

A

-Persoonlijkheidspsychologie
-Ontwikkelingspsychologie
-Leerpsychologie
-Sociale psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijkheidspsychologie

A

nature – nurture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Antisociaal gedrag, welke verschillende vormen van antisociaal gedrag zijn er?

A
  • Riskant gedrag?
  • Problematisch gedrag bij minderjarigen?
  • Slachtofferloze delicten?
  • Criminaliteit?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

A

(voorheen psychopaat of sociopaat)
Een alles omvattend en blijvend patroon van veronachtzaming en schending van de rechten van anderen (3 of meer van onderstaande)
- Houdt zich niet aan het wetboek van strafrecht
- Liegen
- Impulsief gedrag
- Agressief, fysiek geweld
- Roekeloos
- Onverantwoord gedrag
- Geen spijt, onverschilligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Typologieen van persoonlijkheid, Sensation seeking scale

A
  • Risicobereidheid
  • Ervaringsgerichtheid
  • Behoeften aan verandering
  • Ontremming
  • Delinquenten – risicobereidheid en ontremming

Behoefte aan spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Typologieen van persoonlijkheid, Impulsivity scale

A
  • Impulsiviteit aan de basis van antisociaal gedrag
  • ‘Voor ik met iets begin, overweeg ik eerst zorgvuldig hoe het zal aflopen’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Typologieen van persoonlijkheid, het vijffactorenmodel: de ‘big five’ – persoonlijkheidstest

A
  • Extraversie-introversie
  • Vriendelijkheid
  • Zorgvuldigheid
  • Emotionele stabliteit
  • Openstaan voor nieuwe ervaringen
  • Vriendelijk en zorgvuldiger, minder kans op antisociaal gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Intelligentie & ADHD, Intelligentie

A
  • Algemeen vermogen tot begrijpen en redeneren dat zich op verschillende manieren manifesteert
  • Gedetineerden – lager IQ, grotere fysieke en financiële risico’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intelligentie & ADHD, ADHD

A
  • Ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door rusteloosheid, impulsiviteit, overactiviteit en afleidbaarheid
  • Kinderen met ADHD groter risico
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zelfcontrole

A
  • Het vermogen om de eigen emoties, gedragingen en verlangens te beheersen met het oog op een toekomstige grotere beloning
  • Genetische aanleg in combinatie met een inadequate opvoeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontwikkelingspsychologie

A
  • Aandacht voor de (afwijkende) ontwikkeling van het kind
  • Rol ouders is essentieel bij opvoeding en afleren agressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Belang opvoeding, vier noodzakelijke stappen:

A
  • Affectieve band
  • Toezicht houden (disciplinering)
  • Labelen van ongewenst gedrag
  • Bestraffen van ongewenst gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leerpsychologie
drie vormen van leren:

A
  1. Klassieke conditionering
  2. Instrumenteel leren
  3. Sociaal leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Klassieke conditionering

A
  • Neutrale stimulus kan worden verbonden met een reactie die geen enkele relatie met de prikkel heeft: Pavlov
  • Mensen leren op dezelfde manier (behalve psychopaten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Instrumenteel leren

A
  • Doelgericht gedrag dat wordt gevormd door de gevolgen van het gedrag
  • Straffen en belonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociaal leren

A
  • De mens wordt niet alleen beïnvloed door zijn omgeving, hij beïnvloedt zelf ook diezelfde omgeving
  • Leren door observatie: Bandura
  • Differentiële associatie: observeren imiteren en internaliseren: Sutherland
17
Q

Victimologie

A

slachtofferkunde

Belangrijkste thema is: de zorg voor een hulpverlening aan slachtoffers binnen of buiten het kader van de strafrechtpleging

18
Q

Victimologie drie hoofdthema’s

A
  • De risicokenmerken van slachtofferschap en de mogelijke eigen rol van slachtoffers bij het ontstaan van misdrijven
  • De materiele en immateriële gevolgen van misdrijven voor slachtoffers
  • De reacties op slachtofferschap
19
Q

Kringen van slachtofferschap

A
  • Primaire slachtoffers (personen die rechtstreekse schade hebben geleden van een misdrijf, alsmede de directe nabestaanden van slachtoffers van levensmisdrijven en ouders van minderjarige slachtoffers)
  • Secundaire slachtoffers (omstanders of hulpverleners die met de gevolgen van ernstige misdrijven zijn geconfronteerd (9/11 of Koninginnedag drama)
  • Tertiaire slachtoffers (personen die schade ondervinden van de hun omgeving gepleegde criminaliteit omdat ze zich hierdoor onveilig of bedreigd voelen en hun welzijn is verminderd (oorlogsgeweld of georganiseerde misdaad)
  • Prisoners of fear = mensen die bang zijn slachtoffer te worden, zoals bejaarden die uit angst voor criminaliteit niet meer de deur uitgaan
20
Q

Risicokenmerken van slachtofferschap

A
  • Inwoners van grote steden (hebben 2x meer kans om slachtoffer te worden)
  • Demografische en sociale risicokenmerken (mannen grotere kans om slachtoffer te worden)
  • Jongeren en kinderen (hoe jonger, hoe groter de kans slachtofferschap)
  • Verschillende risicogroepen (laagste inkomensgroep, gescheiden of ongehuwd, werknemers in bepaald beroep (conducteur, politieagent)
21
Q

Victimolgische risicoanalyse
Driefactorenmodel: risico verhogende factoren

A
  • Nabijheid (wonen in een buurt met potentiële, delinquenten. Sociale nabijheid: bepaald door iemands levensstijl (uitgaan, middelengebruik))
  • Aantrekkelijkheidsfactor (ben je een aantrekkelijk doelwit? Bezit je luxe goederen? Mannen bezitten meer luxe goederen dan vrouwen)
  • Blootstellingsfactor (mate van beveiliging of afscherming van het doelwit. Hoe minder beveiliging, hoe groter de kans is om slachtoffer te worden. Hierbij kan je denken aan camera’s, alarm maar ook aan sociale cohesie)
22
Q

Herhaald slachtofferschap

A

Personen die slachtoffer van een bepaald misdrijf zijn geworden lopen statistisch een verhoogd risico om binnen korte tijd opnieuw slachtoffer te worden

23
Q

Herhaald slachtofferschap, twee verklaringen

A
  • Structurele risicokenmerken (jeugdige leeftijd, wonen in grote stad en bepaalde levensstijl. Deze groep is oververtegenwoordigd)
  • De gevolgen van victimisatie
24
Q

Herhaald slachtofferschap, bijzondere risicogroepen

A
  • Toeristen
  • Slachtoffer wordt dader
    Men wordt incidentafhankelijk. Slachtoffers zijn extra kwetsbaar omdat de dader op basis van zijn eerdere gunstige ervaringen met een bepaald doelwit kan besluiten zijn slag nog eens te slaan bij hetzelfde slachtoffer. Bijv. nog een keer inbreken op hetzelfde adres. Dit vindt plaats op basis van rationele keuze theorie: baten zijn hoger dan de risico’s. Wellicht zijn gestolen spullen vervangen en wacht er een betere opbrengst.
25
Q

Materiele en immateriële gevolgen van criminaliteit, materiele gevolgen

A
  • Waarde van goederen
  • Medische kosten
26
Q

Immateriële gevolgen van criminaliteit

A
  • Pijn, leed, gemiste levensvreugde
  • Angstgevoelens (PTSS)
  • Verlies van vertrouwen in anderen
27
Q

Reacties op slachtofferschap

A

Blaming the victim
- Eigen schuld
- Geruststellingsmechanisme
- Labeling theorie op slachtoffer

28
Q

Modellen van slachtofferhulp, het verzorgingsmodel (hulpverlening)

A
  • Slachtofferhulp Nederland
  • Schadefonds
  • Blijf van mijn lijf huis
29
Q

Modellen van slachtofferhulp, het herstelrechtelijke model (conflictoplossing)

A
  • Slachtofferdadergesprekken
30
Q

Modellen van slachtofferhulp, het strafrechtelijke genoegdoeningsmodel (genoegdoening)

A
  • Schadevergoeding
  • Slachtofferrechten
  • Spreekrecht