Criminaliteit begrippen Flashcards

1
Q

Normen

A

Regels (geschreven of ongeschreven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarden

A

Principes die je belangrijk vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ongeschreven regels

A

Gedragsregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geschreven regels

A

Wetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

criminaliteit

A

Strafbaar gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

strafbaar feit,
ook wel delict genoemd.

A

Een misdrijf of een overtreding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wetboek
van Strafrecht.

A

Daar waar de wetten en straffen in staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tijdgebonden

A

Vroeger andere dingen strafbaar dan nu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

plaatsgebonden

A

In het buitenland andere dingen strafbaar dan hier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

materiële

A

Uit te drukken in geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

immateriële

A

Emotie en mentale welzijn (angst, minder vertrouwen en risico op eigenrichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De risicofactoren

A

Psychische problemen
Aangeboren eigenschappen
Onveilige opvoeding
Foute vrienden / groepsdruk
Alcohol- en drugsgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschermende factoren

A

Werk en onderwijs
Een relatie
Het gezin
Sociale vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Theorie over criminaliteit

A

Aangeleerd-gedragstheorie
Bindingstheorie
Rationele-keuzetheorie
Etikettentheorie
Anomietheorie
Neutraliseringstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aangeleerd-gedragstheorie

A

Volgens deze theorie zijn criminelen niet slechter dan andere mensen. Ze hebben alleen verkeerd gedrag aangeleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bindingstheorie

A

Volgens deze theorie zou iemand gemakkelijker tot crimineel
gedrag overgaan als hij of zij geen hechte band met mensen en de
maatschappij heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Rationele-keuzetheorie

A

Volgens deze theorie vragen mensen zich bij alles wat ze doen af: wat levert het mij op? Ook criminelen maken een rekensom: ze wegen de opbrengst af tegen de risico’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Etikettentheorie

A

Sommige groepen krijgen van de maatschappij het ‘etiket’ crimineel opgeplakt. Volgens de etikettentheorie
gaan mensen uit deze groepen zich naar dit etiket gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Anomietheorie

A

Volgens deze theorie is voor sommigen succesvol zijn of lijken belangrijker dan de manier waarop je dat bereikt.

20
Q

Neutraliseringstheorie

A

Volgens deze theorie hebben mensen net als iedereen een innerlijke stem die zegt: ‘Dit hoor je niet te doen’.
Maar criminelen schakelen die
stem uit. De schuldgevoelens die achteraf komen, negeren ze. Of ze maken het allemaal minder erg dan het is.

21
Q

De Rechtsstaat

A

Een land waar de rechten en
plichten van de burgers en van de overheid in de wet zijn
vastgelegd - waar de overheid zich ook aan moet houden.

22
Q

Trias Politica

A

Drie machten: uitvoerend, wetgevend en uitvoerend.

23
Q

Dilemma rechtsstaat

A

Dilemma tussen vrijheid en veiligheid

24
Q

Botsende grondrechten

A

Bijvoorbeeld privacy en veiligheid

25
Q

vijf belangrijkste uitgangspunten strafrecht

A
  • Je kunt alleen worden gestraft voor iets wat volgens
    de wet strafbaar is.
  • Er wordt rekening gehouden met de zwaarte van het
    delict.
  • De rechter kijkt altijd naar de situatie waarin het delict
    plaatsvond.
  • De rechter moet rekening houden met de achtergrond
    en de persoonlijke eigenschappen van de dader.
  • De rechter houdt rekening met de leeftijd van de verdachte.
    Voor jongeren geldt het jeugdstrafrecht.
26
Q

11 (!) rechten van verdachten

A

De verdachte heeft het recht te weten waarvan hij verdacht
wordt.

De politie moet de verdachte erop wijzen dat hij recht
heeft op hulp van een advocaat vanaf het moment van
inverzekeringstelling.

Een verdachte heeft het recht te zwijgen tijdens het
verhoor en hoeft ook niet mee te werken aan het onderzoek.

De politie mag een verdachte maar voor een beperkte
tijd vasthouden.

Elke verdachte heeft recht op een eerlijk proces voor
een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

Tijdens het proces heeft een verdachte recht op rechtsbijstand
(meestal een advocaat) en een tolk als hij de
Nederlandse taal niet spreekt.

Een verdachte heeft het recht te zwijgen tijdens het
verhoor en hoeft ook niet mee te werken aan het onderzoek.

De politie mag een verdachte maar voor een beperkte
tijd vasthouden.

Elke verdachte heeft recht op een eerlijk proces voor
een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

Tijdens het proces heeft een verdachte recht op rechtsbijstand
(meestal een advocaat) en een tolk als hij de
Nederlandse taal niet spreekt.

Een verdachte is onschuldig totdat hij door de rechter
schuldig is bevonden.

Als de rechter vindt dat er te weinig bewijs is om iemand
schuldig te verklaren, volgt vrijspraak.

Na de uitspraak van de rechter mag een verdachte (en
ook het OM) in hoger beroep gaan.

Misdrijven en overtredingen kunnen verjaren.

27
Q

Drie fasen van hechtenis

A
  1. Inverzekeringstelling – Een verdachte mag maximaal drie dagen worden vastgehouden door de politie. Dit kan eenmalig met drie dagen worden verlengd.
  2. Voorlopige hechtenis – Bestaat uit bewaring (maximaal 14 dagen) en gevangenhouding (maximaal 90 dagen). Dit wordt door de rechter-commissaris en de raadkamer van de rechtbank beslist.
  3. Straffen en detentie – Als de verdachte veroordeeld wordt, volgt een gevangenisstraf of andere strafmaatregel.
28
Q

de zes taken van de politie

A
  • Handhaven van de openbare orde.
  • Hulpverlening.
  • Opsporing.
  • Preventie.
  • Dienstverlening.
  • Opstellen proces verbaal: een officieel schriftelijk verslag
    van het politieonderzoek naar een misdrijf.
29
Q

Bevoegdheden van de politie

A

staande houden
bekeuring geven
aanhouden
vasthouden
fouilleren
(gepast) geweld gebruiken

30
Q

Rol de officier van Justitie

A
  • leidt het opsporingsonderzoek;
  • beslist of een verdachte naar de rechter gaat;
  • eist in een rechtszaak een bepaalde straf;
  • zorgt dat die straf ook wordt uitgevoerd.
31
Q

Proces Verbaal

A

Een officieel schriftelijk verslag
van het politieonderzoek naar een misdrijf.

32
Q

Dagvaarding

A

Een brief waarin staat dat je naar de rechter moet komen

33
Q

Uitkomsten van een proces verbaal

A

Vervolging - seponeren - schikken

34
Q

Drie verschillende rechterlijke instanties

A
  • de rechtbanken;
  • de gerechtshoven;
  • de Hoge Raad.
35
Q

Drie soorten rechtbanken

A

kantonrechter
politierechter
De meervoudige kamer

36
Q

Rechtszitting in 8 stappen

A
  1. De opening.
  2. De aanklacht. We noemen dit ook wel de tenlastelegging.
  3. Verhoor van getuigen en deskundigen.
  4. Het verhoor van de verdachte.
  5. Het requisitoir.
  6. Het pleidooi.
  7. Het laatste woord. De verdachte heeft altijd het laatste woord.
  8. De uitspraak. Een vonnis is een uitspraak van de rechtbank.
37
Q

8 doelen van straffen

A
  • Wraak en vergelding.
  • Genoegdoening.
  • Afschrikking van de dader.
  • Preventie.
  • Beveiliging van de samenleving
  • Handhaving van de rechtsorde.
  • Voorkomen van eigenrichting.
  • Heropvoeding van de dader.
38
Q

Hoofdstraffen

A
  • Geldboete.
  • Hechtenis.
  • Gevangenisstraf.
  • Werkstraf.
39
Q

Bijkomende Straffen

A

Een bijkomende straf heeft altijd iets te maken met het strafbare feit. (bijvoorbeeld rijontzegging omdat iemand een ongeluk heeft veroorzaakt)

40
Q

Maatregelen

A

Maatregelen zijn om de samenleving (of de dader tegen zichzelf) te beschermen.
De belangrijkste maatregel is de terbeschikkingstelling (tbs).

41
Q

Voorwaardelijke straffen

A

De veroordeelde krijgt een proeftijd waarin hij niet hetzelfde soort strafbaar feit nog eens mag plegen.

42
Q

Recidive

A

Iemand valt na een eerdere veroordeling opnieuw terug in crimineel gedrag.

43
Q

Overheidsorganen op landelijk niveau

A
  • De regering en het parlement bepalen wat strafbaar is
    en welke strafmaat daarbij hoort.
  • Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie sporen strafbare feiten en brengen verdachten
    voor de rechter.
  • De rechters zijn verantwoordelijk voor een onafhankelijke rechtspraak.
44
Q

Overheidsorganen op gemeentelijk niveau

A
  • De gemeenteraad mag bepaalde gedragingen strafbaar
    stellen.
  • De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare
    orde en werkt samen met de politiecommissaris en de officier van justitie.
45
Q

Repressie

A

Repressie betekent onderdrukken (door bijvoorbeeld afschrikkend te straffen).

46
Q

Preventie

A

Een andere aanpak van criminaliteit is preventie,
ofwel het voorkomen van criminaliteit.