Common verbs used in engineering ENG/NL Flashcards
to adjust
aanpassen, afstellen, bijstellen, regelen
to allow
toelaten, mogelijk maken
to ascend
opstijgen, opklimmen
to assemble
monteren, samenvoegen, assembleren
to assess
beoordelen, bepalen, vaststellen
to bend
buigen, plooien
to cast
gieten in een mal, gietbaar zijn
to clog up
verstopt zitten/raken, vastlopen, vastzitten v/e machine
to comply with
voldoen aan, naleven (van regels, wet)
to connect
verbinden
to consist of
bestaan uit
to contain
bevatten, inhouden
to decrease
afnemen, naar beneden gaan, dalen
to deflate
aflaten, laten leeglopen (vb. band)
to demolish
afbreken, slopen
to demount / to dismount
demonteren, uit elkaar halen
to descend
naar beneden gaan, afdalen, zakken
to design
ontwerpen, schetsen, bestemmen
to detach
losmaken, eraf halen, scheiden
to determine
beslissen, bepalen, besluiten, berekenen
to dig
graven
to disassemble
uit elkaar halen, demonteren
to dismantle
ontmantelen, afbreken, slopen, leeghalen
to draw
tekenen, trekken, schetsen
to drill
boren
to drive
rijden, besturen, aandrijven (ook: boren)
to earth
aarden v/e kabel (BE)
to enable
mogelijk maken
to excavate
uitgraven
to exert
uitoefenen v/e kracht