Colleges Flashcards
Stress systeem:
Bedreigende situatie -> taxatie -> Fight/flight (actieve coping) OF Waakzaamheid (vigilance) (actieve inhibitie)
Acute stress respons
- afgifte van stresshormoon Cortisol
- verhoogde energielevels
- activatie van immuunsysteem
- hogere bloeddruk
- hogere hartslag
Chronische stress respons
- chronische verhoogde activatie van stress systeem
- Immuunsysteem: Th2 shift
- veranderde cortisollevels
- verhoogde vasculaire respons
- cardiovasculaire consequenties
H. Selye General adaptation syndrome
- Alarm fase (= Cannon’s F)
Lichaam bereid zich voor voor vechten of vluchten. Activiteit in SAM en HPA-as stijgt. - Resistance phase
Lichaam raakt gewend aan de stresslevels. Reserves worden maximaal gebruikt. - Exhaustion phase
Lichaam geeft op. Allerlei processen gaan mis. Zo kan ziekte ontstaan.
Allostase
Het gemiddelde setpoint stijgt. (bijvoorbeeld bloeddruk die langzaam stijgt)
Heeft voorgaande kennis/ervaring, waardoor die makkelijk kan veranderen
Respons tendency
In dezelfde situatie reageren personen verschillend.
Allostatisch vs homeostatisch setpoint
Allostatisch setpoint houdt rekening met voorgaande kennis/ervaring, waardoor het gemakkelijker kan veranderen.
Homeostatisch setpoint heeft geen preknowledge en kent maar één waarde.
Allostatic load
De belasting die het lichaam ervaart door herhaalde stressoren.
Allostase is niet verkeerd, alleen als het te vaak en te lang is.
Primaire effects (uit balans) -> secondary outcomes (op weg naar ziekte) -> allostatic overload (ziek of overlijden)
4 types allostatic load:
- Repeated hits
- Lack of adaptation
- Prolonged response
- Inadequate response
Repeated hits:
Verschillende stressoren die allemaal een stressreactie geven, waardoor je continue stress hebt. Je geeft steeds maximale respons op nieuwe stressoren.
Lack of adaptation:
Iets wat normaal gesproken in de loop van de tijd afneemt, neemt niet af. Bijv presentaties eng blijven vinden.
Prolonged respons:
In plaats van normalisering van het stressniveau als de gebeurtenis voorbij is gebeurt dat niet en blijft het stressniveau hoog.
Inadequate respons
1 systeem werkt niet, waardoor alle systemen harder moeten werken.
Allostatic load index
Het meten van allostatic load. Er is een hele range aan biomarkers. Die waarden worden gemeten. Hoe meer stoffen er ontregeld zijn, hoe hoger de allostatic load.
De hoeveelheid biomarkers.
Hormonen en gedrag beïnvloeden elkaar
Bijvoorbeeld mensen met cushing’s disease, hyperprolectinemia, hypothyroidism, diabetes. Allemaal ziektes waarbij het duidelijk is het hoe het met elkaar samenhangt.
Ze weten het door:
- Ziektes met hormonale conditie
- Stresservaring leidt tot hoger cortisollevel (stress on dancefloor)
- Hormoon antagonisten gebruiken in onderzoek of het ‘knock out’ model
Cushing’s syndrome
heel veel cortisol. In de hersenen is bij de hypofyse een tumor ontstaan, waardoor cellen heel snel zijn gaan delen. Bij deze mensen is er veel cortisol in het lijf, dat geeft lichamelijke en psychologische klachten.
Één stofje kan heel veel verschillende klachten geven. Dat stofje heeft dus invloed op heel veel verschillende dingen.
Medication induced ‘iatrogenic’
Betekent dat het wordt uitgelokt door medicijnen. Bijvoorbeeld prednison kan bijwerkingen hebben
Stress on the dancefloor:
op het moment dat mensen beoordeeld worden geeft dat extra spanning. Ze hebben het cortisolniveau gedurende de wedstrijddag en rustdag en trainingsdag gemeten. Op de wedstrijddag is er een enorme toename in het cortisolniveau. Op het moment dat mensen beoordeeld worden stijgt dus het cortisolniveau.
‘Knock out’ animal:
Een diermodel waarbij een bepaald gen is uitgezet.
Hormonen en verschillende klassen:
Een hormoon is niets anders dan een stofje dat wordt aangemaakt en op een andere plek in het lichaam effect heeft.
- mono-aminen
- peptides en proteïnen
- lipids and steroids
Mono-amines
Sommige mono-aminen worden omgezet in neurotransmitters. Sommige mono-amines kunnen fungeren als neurotransmitter of als hormoon
thyroid hormone, epinephrine
norepinephriine
dopamine
Peptides en proteins
zijn vaak wateroplosbaar, waardoor ze gemakkelijk door je bloed getransporteerd kunnen worden. De code ervoor zit in je DNA, dat wordt uiteindelijk vertaald in peptides en proteins.
Eerst een prehormoon. Bijv eerst pre-insuline en daarna insuline.
LH,
GH,
Insuline,
oxytocine, vasopressin/ADH
Lipids en steroids
het zijn vetachtige stoffen, ze kunnen daardoor makkelijk cellen binnendringen, ze hebben wel vaak een extra dingetje nodig om getransporteerd te kunnen worden door het bloed.
Enzymen zorgen voor de omzetting. Als er ergens een enzym ontbreekt wordt een bepaalde stof niet meer aangemaakt en een andere heel veel.
cortiso
estrogen, dehydroepidandrosterone,
Achterkant hypofyse:
Achterkant van de hypofyse. Daarin wordt onder andere ADH (vasopressin) en oxytocine geproduceerd.
Na afgifte wordt het afgegeven in de bloedbaan.
ADH neemt water op vanuit de nieren, zorgt voor vasoconstrictie.
Oxytocine: melkproductie en zorgt voor binding en sociale relaties.
Hormone signaling pathway:
Thymus Bijnieren Pancreas Ovaries Testes Uterus
Paracine or autocrine signalling:
Hele lokale gereguleerde mechanismen.
Voorkant hypofyse:
Er zijn twee fasen. Eerst hypothalamus die releasing hormone afgeven, daarna wordt vanuit de hypofyse hormone één bepaald hormoon afgegeven.
- TSH -> thyroxine
- ACTH -> cortisol
- FSH en LH -> geslachtshormonen
- GH (groeihormoon) -> insuline
- Prolactine -> melkproductie
- Endorfine -> verdoving pijnreceptoren
Wat is het voordeel van de stap-voor-stap productie van hormonen?
Een voor-stap een echte stap en het effect dat het heeft op het doel-orgaan. Het voordeel hiervan is dat er meer mogelijkheid is tot regulatie (op verschillende niveaus), een tussenproduct kan meerdere functies hebben en het systeem kan zo veel meer produceren (versterkende stap) er is relatief weinig hormoon nodig uit de hypothalamus, dat volgende stappen versterken de afgifte van het uiteindelijke hormoon.
Hydrophillic/lipophobic:
Hydrophillic/lipophobic: een stof dat hydrophillic is, is makkelijk water oplosbaar.
Phillic is steeds: graag willen
phobic is steeds: weerstand, niet willen
Cortisol is: makkelijk in vet oplosbaar, sterioide hormoon
Adrenaline is makkelijk in water oplosbaar. Adrenaline kan dus pas wat in de cel doen als daar een receptor zit, anders kan het de cel niet in.
Steroid hormones en protein hormones.
Steroid hormones: intra-cellulair-receptor
Protein hormones: membrane-bound-receptor (dan gaat die niet zelf de cel in, maar op die manier kan die iets activeren)
Steroid hormoon heeft een wat sneller effect
SAM-as
Sympatho-AdrenoMedullary axis (SAM as)
-> kan binnen paar seconden bijnier activeren
Noradrenaline
Noradrenaline in de hersenen werkt als een neurotransmitter. Het is een gunstig hormoon voor als er iets gebeurt en je moet je aandacht erbij houden.
Noradrenaline in de rest van je lichaam: in een (stress)situatie zorgt het ervoor dat je kunt vechten/vluchten
Medulla maakt adrenaline en noradrenaline door het sympatisch zenuwstelsel.
adrenaline heeft effect op afstand.
Noradrenaline heeft effect op targetcellen bij de plaats van afgifte. Meer affiniteit met alfa-receptoren.
Adrenergic receptoren:
er zijn verschillende typen en die zitten op verschillende plekken. Door die verschillende typen receptoren waar dezelfde hormonen aan binden, is het mogelijk dat bepaalde processen in lichaam anders kunnen reageren (bijvoorbeeld meer bloed naar spieren en minder naar de spijsvertering)
Cortisol
Geeft in HPA-as negatieve feedback, waardoor de hele reactie afneemt. Een zelf regulerend systeem.
Cortisol doet een heleboel, het kan er onder andere voor zorgen dat er nieuw glucose wordt aangemaakt uit andere stoffen.
Het heeft ook een immuun-onderdrukkende werking.
Interactie HPA en SAM-as
Bepaalde processen kunnen even onderdrukt worden als het stresssysteem even prioriteit legt bij andere systemen. Als je dus continue stress hebt dan ontstaat er een disbalans, omdat dan bepaalde processen steeds worden onderdrukt.
Experiment met de rat
Epigenetics: de receptoren waar cortisol aan kan binden, een van die receptoren is de GR receptor. Hoe gevoelig ze zijn voor cortisol wordt beïnvloed door maternal behavior. Als de moeder van de rat wordt weggehaald en niet binnen een bepaalde tijd wordt teruggebracht naar het kind, dat wordt het kind voor de rest van zijn leven op een andere manier gevoelig voor cortisol en dus voor stress (omdat de moeder te weinig aanwezig is geweest).
Twee hoofdcomponenten van het immuunsysteem:
- Non-specifiek: aangeboren, zodra er iets binnenkomt wat niet thuishoort in je lichaam wordt het opgeruimd. (dit hebben de meeste beesten ook)
- Specifiek: Verworven, dit immuunsysteem heeft een geheugen, dit hebben alle organismen met een ruggengraat. (voorbeeld is een vaccinatie, je traint het immuunsysteem voor het geval de ziekte echt binnenkomt.
Non-speciefieke immuunsysteem:
- Huid
– Slijmvliezen (mond, longen, genitale gebieden)
– Uitscheidingen– pH, Lysozymes
(stofjes die je uitscheid om wat binnenkomt direct in de kiem te smoren)
– Ontstekingsreactie: complement system/mast cells and histamine
including: vasodilation (redness, heat), increased permeability (swelling),
fever (later via hypothalamus) & pain
– Natural killer (NK) cells; attack’’own’ cells if virus infected or became cancerous
– Phagocytotic ‘eating’ cells (neutrophils, macrophages)
Twee delen van het specifieke immuunsysteem:
- Cellular (wat zich binnen een cel afspeelt)
- Humoral (wat zich buiten een cel afspeelt)
T- en B-cellen
T-cellen en B-cellen worden allemaal gemaakt in het beenmerg. Die horen bij het specifieke immuunsysteem
De T-cellen:
- TH1: de helpercellen
- TH2: antibodies, die helpen B-cellen.
Framework for Psychological Distress Assessments
Stress: de stressors worden op een gegeven moment geïntepreteerd of iets stressvol is of niet (beoordelen van de dreiging)
De wisselwerking tussen kwetsbare factors en buffering factors bepalen in hoeverre je een bepaalde gebeurtenis als stressvol ervaart (of juist als uitdagend)
Die componenten van stressrespons vertalen zich in ziekteprogressie.
Conceptual Model Slavich en Irwin over chronische stress
Chronische stress verhoogt aan de ene kant de ontstekingsreactie en aan de andere kant als je ontstekingsreactie hebt dan verminderd het de immuunrespons.
Dat leidt, samen met genetische kwetsbaarheid en omgevingsfactoren tot depressie.
Drie categorieën stressoren
- Chronische stressoren (bijv persoonlijkheid)
- Episodische factoren (werkstress, depressie, relatieproblemen
- Acute stressors (college moeten geven, trein missen etc)
Het immuunsysteem reageert verschillend op die verschillende stressoren.
Experiment Cohen over injecteren met virussen
Quarantaine experiment met injecteren van virussen.
Als mensen in het hoogste kwartiel zaten in de groepen van stress, hadden ze 8 keer zoveel kans op het krijgen van een ziekte.
De belangrijkste voorspeller of mensen ziek werden was of ze wel of niet een virus kregen ingespoten, daarnaast was het van belang of in die groep een paar mensen wel of niet ernstig ziek werden (besmettelijk)
Er was een mooie relatie tussen de mate van stress en de mate van immuunrespons. (goed onthouden van dit experiment!)
Probleem bij de meting: als je de drie verschillende maten bij elkaar zet; je weet niet precies waar het van komt. Het is een vrij grove indicator van stress.
Stappen bij een verwonding:
- Eerst komt er geen bloed uit, pas na een aantal seconden. In eerste instantie krijg je een korte vasoconstrictie rondom de beschadiging (initial blood clot by platelets), dat scheidt gelijk zooi wat van buiten kan komen af van de rest van je lichaam
- Vasodilatie (uitzetting, je voelt het kloppen), hierdoor kunnen de bloedcellen beter bij de verwonding komen om in de aanval te gaan.
- Phagocytosis: eten zieke cellen op
- Ontstekingsreactie
Antigen
Antigen is betrokken bij het presenteren van een molecuul, zodat het immuunsysteem het kan herkennen. Zo kan het later worden opgeruimd door het immuunsysteem.
PAMPs
PAMPs: immuunsysteem kent iets als iets lichaamseigen of niet en gaat aan de buitenkant zitten. Zo kan het immuunsysteem het herkennen en wel of niet vernietigen. Ze lijken op antigenen, alleen zijn ze iets algemener, ze gaan overal op zitten.
LPS
Brengt een immuunsysteem respons teweeg, zodat dat stofje kan worden afgevoerd.
MHC1 en MHC2
MHC1: is vooral van belang voor het onderscheid maken tussen lichaamseigen of lichaamsvreemd
MHC2: zijn belangrijk als ‘antigen presenting cells’
3 immuunspecifieke T-cellen:
- Th1- helpercellen (helpen het herkennen), schudden immuunsysteem wakker
- Th2- helperscellen: belangrijk voor het activeren van de B-cellen
- Cytotoxische T-cellen
2 manieren hoe centrale zenuwstelsel het immuunsysteem activeert (top-down)
A en; B: = oud, van hersenen naar immuunsysteem (top down)
1: Direct door signalen via in het lichaam verspreide imuunreceptoren (via SAM-as)
2: Indirect via het hormoonsysteem (via HPA-as)
Experiment van Ader en Cohen: paarden conditioneren met zoetoplossing
Paarden werden geconditioneerd met zoetoplossing. Die beesten hadden een verminderde immuunrespons n.a.v. dat zoetstofje. Met een gedragsinterventie werd dus het immuunsysteem beïnvloed.
Acute stress respons
Acute stress-> toename inflammation-reactie-> het loopt niet uit de hand omdat cortisol de rem erop zet -> bij chronische stress blijft cortisol langdurig de rem erop houden en gaat je immuunsysteem slechter functioneren.
4 manieren hoe het immuunsysteem het centrale zenuwstelsel beïnvloedt (bottom-up)
Pathway C: ziektegedrag
Het immuunsysteem kan niet direct de hersenen aansturen (vanwege de hersenbarriere), daarom deze paden:
- Via de nervus vagus: parasympatisch zenustelsel heeft ‘voelsprieten’ die immuunactiviteit opmerken. Gestimuleerd door PAMPS en cytokinen zorgt het ervoor dat het brein een passende reactie verzorgd.
- Via circumventriculaire organen. In deze orgaantjes is de bloedbreinbarriere niet volledig, waardoor neuronen in deze orgaantjes de concentratie van bepaalde stoffen kunnen waarnemen.
- Door cytokinetransporters in de bloedbreinbarriere
- Door activering van IL-1 receptoren op macrofagen en endotheelcellen van kleine breinvaatjes.
Meta-analyse Howren en suls
Relatie depressie en immuunsysteem
- CRP gaat omhoog (vermoeidheid van het immuunsysteem)
- IL-1 en IL-6 gaan omhoog
Bij depressie zie je vaak dat de ontstekingsreacties hoger zijn.
Als je mensen antidepressiva geeft gaan de depressieve symptomen weg
Als je mensen cytokines geeft (bijv bij kanker) kunnen mensen daarvan depressieve symptomen krijgen.
Bij ziektes met een inflammataire symptomen is de kans op depressie verhoogt.
LPS bij ratjes
Als je LPS geeft aan ratjes krijg je een immuunrespons. Eerst krijg je de somatische symptomen, pas later de emotionele problemen. De rode lijn volgt de groene lijn .Dat zie je ook bij mensen. Vaak zie je eerst de somatisch depressie symptomen ontstaan (slaapproblemen, geen zin in seks etc), daarna ontwikkelen de affectieve symptomen.
Twee soorten hartspieren
- Atriële en ventriculaire: niet glad en niet gestreept
- Elektrische: verspreiden het elektrische signaal
Parasympatisch zenuwstelsel en hart
Via acetylcholine
Vertraagt het hartritme. In aortaboog, SA knoop en baroreceptoren. Acetylcholine op de SA knoop zorgt voor vertraging hartslag.
Sympatisch zenuwstelsel en hart
Via noradrenaline
Versneld hartritme. Innerveert AV knoop, ventrikels en de vasculatuur
Van lage naar hoge hartslag
Eerst de rem loslaten (PNS), om boven intrinsieke hartslag te komen heb je SNS nodig. Grijs gebied rond de 80, dan gaat SNS al sturing geven.
PNS heeft snellere activiteit dan SNS, want SNS gaat via hormonen.
Cardiale chronotropie
De hartslag. Extrinsiek gereguleerd; parasympatische invloed sterker.
Inotropy
Kracht van een spiercontractie. Voornamelijk sympatisch gereguleerd
Cardiovasculaire metingen
- elektrocardiogram (ECG)
- Phonocardiogram (PCG)
- Impedance cardiografie
- Bloeddruk
Respiratory gating
Bij inademing HR omhoog, bij uitademing HR omlaag
Pre-ejection period (PEP)
De hoeveelheid tijd tussen de ventriculaire depolarisatie (R in het ECG) en de opening van de kleppen, waardoor het bloed de aorta instroomt.
Reactivity hypothesis
Zowel hyper als hypo reactiviteit hebben risico.
Hyper: hypertensie en endothele schade, doordat het hart te heftig reageert op stressoren
Hypo: compensatiereacties van andere systemen kunnen daar voor een overload zorgen
Model en Gerin
Level 1: Emotion en appraisal (de ervaring)
Level 2: Regulation of visceral response (output en feedback)
Reactie op stress geeft een verandering in de hersenen en in de aansturing van de hersenen naar de rest van het lichaam
Level 3: Response magnitude (pathophysiological processes)
Perifere weefsels geven feedback aan de hersenen (bijv immuunsysteem). Dit zorgt ervoor dat de acties van level 1 en 2 weer aangepast worden.
Genotype en fenotype
Genotype: wat erop je chromosomen als genen ligt
Fenotype: wat er tot expressie komt
bijv bij bloedgroepen zijn er 3 fenotypes en 6 genotypes.
Transcriptie, splicing en translation
Transcriptie: kopie van het stuk DNA wat nodig is
Splicing: er wordt een stuk afgekoppeld
Translation: vertaling van messenger RNA tot koppeling van bepaalde aminozuren
Framshift mutatie
= verschil tussen één zo’n lettertje (nucleotide), als er 1 wegvalt gaat de hele volgorde scheef.
Depressie en genen
Bij depressie heb je gevoeligheid van je genen in combinatie met ontwikkelingsdingen en omgevingsfactoren. Optelsom van risicofactoren.
Er zijn meerdere genen die allemaal een beetje bij kunnen dragen. Iedereen bezit at-risk genen. Bij veelvoorkomende ziekten (depressie, hart etc) zijn er waarschijnlijk veel genen die bijdragen.
Tegenwoordig wordt er naar netwerken gekeken ipv aparte genen.
Spectrum of disease allele effects
Kans dat je het gen hebt versus de kans dat je de ziekte werkelijk krijgt.
Human haplotype map project
Bij verschillende populaties (Afrika, europa etc) is gekeken naar de SNP’s zitten in genen
Doel: variaties in het genoom te identificeren en de correlaties daartussen te berekenen.
Linkage en Linkage disequilibrium
Als er op A een SNP zit, is de kans groot dat het vaak samen met B voorkomt.
In Afrika kan dat niet, daar zit veel meer random variatie, het is genetisch meer divers.
Van niet-random overerving (bepaalde stukken blijven samen) naar random overerving
Linkage disequilibrium measured in D’
Hoe hoger D’, hoe betrouwbaarder de uitspraak over de locatie en hoe dicht ze bij elkaar liggen.
D' = 0 = complete linkage equilibrium D' = 1 = complete linkage disequilibrium
Als je weet dat het gen daar in de buurt ligt hoef je niet persee het hele DNA in kaart te brengen.
Verschuiving van disequilibrium naar equilibrium hangt af van de populatiegrootte, het beginaantal chromosomen in de populatie en het aantal generaties dat de populatie al bestaat.
GWAS
Doel: grote meta-analyses doen
Ze kijken naar mensen met een aandoening vs mensen zonder. Design kan case-control zijn of kwantitatief (hoeveel van de verschillende soorten genen komen voor)
Ze kijken naar autisme, ADHD, bipolaire stoornis, depressie, schizofrenie
Histones en Methylmarkers controleren DNA
Door omgeving kan een methylgroep aan het DNA gekoppeld worden, waardoor het gen minder snel afgeschreven kan worden.
Bijv bij zwangeren tijdens hongerwinter zijn bepaalde genen ‘aangezet’.
Verschillende componenten van emoties
- je moet dingen waarnemen
- je maakt een keuze hoe relevant het is (emotion regulation)
- je moet je constant aanpassen aan veranderingen in omgeving
- je moet een selectie maken welke beslissingen je maakt
Emotie is van korte duur en een stemming van lange duur.
Emotie is multidementioned:
- gedrag
- gevoel
- fysiologie
Meeste emoties hebben een trigger
Hersenlocaties van emoties
Boosheid: Orbitofrontale cortex (OFC)
Angst: Amygdala
Verdriet: Anterior cingulate gyrus
Disgust: Insula
Netwerk theorie van emoties
Afhankelijk van wat de emotie teweeg brengt (fight/flight/disgust etc) is er altijd een combinatie van die netwerk aspecten aanwezig. Het zijn een soort ingrediënten waarmee je de verschillende emoties maakt.
James-Lange theorie
Ze dachten dat emoties een eigen hersengebied hadden. Probleem deze theorie: er zijn veel meer emoties, traagheid van de reactie, als je de output doorsnijdt ervaar je nog steeds emoties
= bottum-up