Code+ Deel 1 & 2 Flashcards
Bakken
bakte
bakten
heeft gebakken
Beginnen
begon
begonnen
is begonnen
Begrijpen
begreep
begrepen
heeft begrepen
Bewegen
bewoog
bewogen
heeft bewogen
Bieden
(to offer)
bood
boden
heeft geboden
Blijken
(to prove, to turn out)
bleek
bleken
is gebleken
Blijven
bleef
bleven
is gebleven
Denken
dacht
dachten
heeft gedacht
Doen
deed
deden
heeft gedaan
Dragen
droeg
droegen
heeft gedragen
Drinken
dronk
dronken
heeft gedronken
Eten
at
aten
heeft gegeten
Gaan
ging
gingen
is gegaan
Genieten
genoot
genoten
heeft genoten
Geven
gaf
gaven
heeft gegeven
Hangen
hing
hingen
heeft gehangen
Hebben
had
hadden
heeft gehad
Helpen
hielp
hielpen
heeft geholpen
Heten
heette
heetten
heeft geheten
Houden
hield
hielden
heeft gehouden
Kiezen
koos
kozen
heeft gekozen
Kijken
keek
keken
heeft gekeken
Klinken
klonk
klonken
heeft geklonken
Komen
kwam
kwamen
is gekomen
Kopen
kocht
kochten
heeft gekocht
Krijgen
kreeg
kregen
heeft gekregen
Kunnen
kon
konden
heeft gekund
Lachen
lachte
lachten
heeft gelachen
Lezen
las
lazen
heeft gelezen
Liggen
lag
lagen
heeft gelegen
Lijken
leek
leken
heeft geleken
Lopen
leip
liepen
is gelopen
Moeten
moest
moesten
heeft gemoeten
Mogen
mocht
mochten
heeft gemogen
Nemen
nam
namen
heeft genomen
Ontvangen
(to receive, to collect)
ontving
ontvingen
heeft ontvangen
Raden
(to advise)
raadde
raadden
heeft geraden
Rijden
reed
reden
heeft gereden
Scheiden
scheidde
scheidden
is gescheiden
Schijnen
(to shine, to seem)
scheen
schenen
heeft geschenen
Schrijven
schreef
schreven
heeft geschreven
Slapen
sliep
sliepen
heeft geslapen
Sluiten
sloot
sloten
heeft gesloten
Snijden
sneed
sneden
heeft gesneden
Snuiten
snoot
snoten
heeft gesnoten
Spijten
speet
speten
heeft gespeten
Spreken
sprak
spraken
heeft gesproken
Staan
stond
stonden
heeft getaan
Stelen
stal
stalen
heeft gestolen
Sterven
stierf
stierven
is gestorven
Trekken
trok
trokken
heeft getrokken
Vallen
viel
vielen
is gevallen
Varen
voer
voeren
heeft gevaren
Vergeten
vergat
vergaten
heeft vergaten
Vertrekken
vertrok
vertrokken
is vertrokken
Vinden
vond
vonden
heeft gevonden
Vragen
vroeg
vroegen
heeft gevraagd
Vriezen
vroor
vroren
heeft gevroren
Wassen
waste
wasten
heeft gewassen
Wegen
woog
wogen
heeft gewogen
Weten
wist
wisten
heeft geweten
Wijzen
wees
wezen
heeft gewezen
Willen
wilde/wou
wilden
heeft gewild
Worden
werd
werden
is geworden
Zeggen
zei
zeiden
heeft gezegd
Zien
zag
zagen
heeft gezien
Zijn
was
waren
is geweest
Zingen
zong
zongen
heeft gezongen
Zitten
zat
zaten
heeft gezeten
Zoeken
zocht
zochten
heeft gezocht
Zullen
zou
zouden