circuit rouge 1 Flashcards
l’été
de zomer
l’automne
de herfst
l’hiver
de winter
le printemps
de lente
le nuage
de wolken
l’orage
het onweer
le soleil
de zon
le temps
het weer
le vent
de wind
la neige
de sneeuw
le pluie
de regen
veriable
wisselvallig
neiger
sneeuwen
pleuvoir
regenen
Il fait chaud
Het is warm
il fait froid
het is koud
il fait beau
het is mooi weer
il fait mauvais
het is slecht weer
il fait 13 degrés
het is 13 graden
il pleut
het regent
il neige
het sneeuwt
il géle
het vriest
il y a du vent
er is wind
il y a du nuages
er zijn wolken
il y a du soleil
er is zon
le pays ( d’origine)
het land( van herkomst)
la cabine
de bestuurdersruimte
la clim(atisation)
de airco(nditioning)
la livraison
de levering
difficil
moeilijk
fatigué(e)
moe
prochain(e)
volgend
aprés-demain
overmorgen
avant-hier
eergisteren
heureusement
gelukkig
repartir
opnieuw vertrekken
à l’étranger
naar / in het buitenland
ça fait longtemps
dat is lang geleden
