Circuit bleu 3 - grammaire le pluriel Flashcards
1
Q
een jongen / jongens
A
un garçon / des garçons
singulier +s
2
Q
een meisje / meisjes
A
une fille / des filles
singulier +s
3
Q
een maand / maanden
A
un mois / des mois
-s = -s
4
Q
een neus / neuzen
A
un nez / des nez
-z = -z
5
Q
een prijs / prijzen
A
un prix / des prix
-x = -x
6
Q
een gebak / gebakjes
A
un gâteau / des gâteaux
-(e)au = - (e)aux
7
Q
een werk / werken
A
un travail / des travaux
-ail = -aux
8
Q
een krant / kranten
A
un journal / des journaux
-al = -aux
9
Q
een spel / spelen, spelletjes
A
un jeu / des jeux
-eu = -eux
10
Q
dames (aanspreking)
A
Madame / Mesdames
11
Q
heren (aanspreking)
A
Monsieur / Messieurs