Chapter 3 Flashcards
Waar woon je?
Where do you live?
Waar is dat?
Where is that?
… ligt in Amsterdam Oost
…. is in East Amsterdam
Wat voor woning heb je?
What type of house is it?
Ik woon in ….
I live in …
Vrij groot
Quite large
dus
so
Hoeveel kamers heb je?
How many rooms do you have?
een woonkamer
a living room
een slaapkamer
a bedroom
een badkamer
a bathroom
een keuken
a kitchen
mijn
my
een tweenkamerflat
A two bed flat
klein
small
Woon je alleen?
Do you live on your own>
Ik woon samen met …
I live (together) with
mijn vriendin
my girlfriend
hier
here
het centrum van de stad
the centre of the town
een buitenwijk
a suburb
een groot huis
a large house
samen met
together with
redelijk groot
reasonably large
een eengezinswoning
a house for one family
er is …
there is …
open keuken
open kitchen
beneden
downstairs
er zijn ….
there are
boven
upstairs