Chapter 2 - Prenatal development and the newborn period Flashcards
Gametes
Geslachtscellen - 23 chromosomen
Zygote
Bevruchte eicel - 46 chromosomen
De 4 stadia van de ontwikkeling fetus
- Cell division (mitose)
- Cell migration - gaan naar de juiste plek
- Cell differentiation - specialisatie
- Apoptosis - geprogrammeerde celdood
Identical (monozygotic) twin
Splitsing van de zygoot -> twee levensvatbare zygoten
Zelfde genotype en fenotype
Fraternal (dizygotic) twins
Twee eitjes gezakt uit de eierstokken, beide bevrucht
Verschillend genotype en fenotype
Neural tube
Begin van het brein en ruggengraat bij een embryo
Amniotic sac
Een membraan met vloeistof, beschermt tegen stoten
Placenta
Netwerk van bloedvaten
Semi-permeabel, laat zuurstof, voedingstoffen, mineralen en antilichamen door maar geen bloed
Umbilical cord
Navelstreng
Cephalocaudel development
- In de vroege stadia is de ontwikkeling sneller dan in latere stadia;
- Gebieden dichter bij het hoofd ontwikkelen sneller dan gebieden verder van het hoofd af.
Fetus leert in de buik
- Beweging
- Zicht
- Smaak
- Geur
- Gehoor
Habituation
Een vermindering in respons bij herhaalde stimuli, het geeft bewijs voor leren en herinneren.
Dishabituation
Het terugkomen van interesse door een nieuwe stimuli.
Teratogenen
Factoren/stoffen die de fetus kunnen beschadigen.
Sensitive period
Periode waarin het brein extra gevoelig is voor bepaalde externe factoren, zowel positief als negatief