Chapter 2 - Prenatal development and the newborn period Flashcards

1
Q

Gametes

A

Geslachtscellen - 23 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zygote

A

Bevruchte eicel - 46 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De 4 stadia van de ontwikkeling fetus

A
  1. Cell division (mitose)
  2. Cell migration - gaan naar de juiste plek
  3. Cell differentiation - specialisatie
  4. Apoptosis - geprogrammeerde celdood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Identical (monozygotic) twin

A

Splitsing van de zygoot -> twee levensvatbare zygoten

Zelfde genotype en fenotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fraternal (dizygotic) twins

A

Twee eitjes gezakt uit de eierstokken, beide bevrucht

Verschillend genotype en fenotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Neural tube

A

Begin van het brein en ruggengraat bij een embryo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Amniotic sac

A

Een membraan met vloeistof, beschermt tegen stoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Placenta

A

Netwerk van bloedvaten

Semi-permeabel, laat zuurstof, voedingstoffen, mineralen en antilichamen door maar geen bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Umbilical cord

A

Navelstreng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cephalocaudel development

A
  1. In de vroege stadia is de ontwikkeling sneller dan in latere stadia;
  2. Gebieden dichter bij het hoofd ontwikkelen sneller dan gebieden verder van het hoofd af.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fetus leert in de buik

A
  1. Beweging
  2. Zicht
  3. Smaak
  4. Geur
  5. Gehoor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Habituation

A

Een vermindering in respons bij herhaalde stimuli, het geeft bewijs voor leren en herinneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dishabituation

A

Het terugkomen van interesse door een nieuwe stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Teratogenen

A

Factoren/stoffen die de fetus kunnen beschadigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sensitive period

A

Periode waarin het brein extra gevoelig is voor bepaalde externe factoren, zowel positief als negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dose-response relation

A

Hoe groter de blootstelling van een bepaalde teratogeen des te groter de kans dat het kind er negatieve gevolgen van zal ondervinden en hoe groter deze negatieve gevolgen zullen zijn

17
Q

Sudden Infant Death Syndrom (SIDS)

A

Het plotseling overlijden van het kindje

18
Q

Rapid eye movement (REM) sleep

A

Een actieve slaaptoestand gerelateerd aan dromen.

19
Q

Colic

A

De baby huilt abnormaal veel, gaat meestal na een paar maanden weer over

20
Q

Ontwikkeling is:

A
  1. Kwalitatief
  2. Sequentieel
  3. Cumulatief
  4. Directioneel
  5. Multifactorieel
  6. Individueel
21
Q

Mitose

A

De normale celdeling, 2n

22
Q

Meiose

A

De celdeling van geslachtscellen, n

23
Q

Totipotent cells

A

Stamcellen die nog tot alles kunnen uitgroeien

24
Q

Pluripotent cells

A

Embryonale stamcellen die alles kunnen worden behalve cellen van de placenta