Ch 14 (old book) Flashcards
1
Q
de trein
A
train
2
Q
de collega
A
colleague
3
Q
het congres
A
conference
4
Q
de rij
A
queue
5
Q
de kaartjesautomaat
A
ticket machine
6
Q
het kaartje (de kaart)
A
ticket
7
Q
de automaat
A
vending machine
8
Q
het loket
A
counter
9
Q
het is druk
A
it’s busy
10
Q
belachelijk
A
ridiculous
11
Q
echte (echt)
A
real
12
Q
zuinig
A
thrifty
13
Q
werkt (werken)
A
works
14
Q
zo’n
A
such a
15
Q
reis (reizen)
A
travel
16
Q
het openbaar vervoer
A
public transport
17
Q
ingewikkeld
A
complicated
18
Q
papieren kaartje
A
paper ticket
19
Q
de ov-chipkaart
A
public transport card
20
Q
geldig
A
valid
21
Q
de metro
A
underground, subway
22
Q
het aanraakscherm
A
touch screen
23
Q
het bedrag
A
amount