Ch 13 (old book) Flashcards
bezoekt (bezoeken)
is visiting
Kom binnen
come in
binnenkomen
come in
de kerk
church
zei (zeggen)
said
missen
go wrong/ fail
kon (kunnen)
could
gelukkig
fortunately
meegenomen (meenemen)
brought
moest (moeten)
had to
de auto
car
de garage
garage
brengen
take
lekker
well
groeten
greetings
Doe haar de groeten terug
give her our regards
vroeg
early
verontschuldigen
apologize
doe uit (uitdoen)
take off
het weer
weather
he’
isn’t it
Zeg dat wel!
You can say that again!
koud
cold
nat
wet
ben verkouden
have a cold
ik ben toe aan (toe zijn aan)
I need
hebben aan (aanhebben)
have on
de verwarming
heating
geloof (geloven)
believe
schijnt (schijnen)
seems
kom… verder (verderkomen)
come in
ah
ah
lekker warm
nice and warm
warm
warm
de doos
box
bonbons (de bonbon)
chocolates
de bos
bunch
bloemen (de bloem)
flowers
de vaas
vase
zetten
put
snijd (snijden)
cut
schuin
at an angle
houden van
like / fond of / love
dieren (het dier)
animals
de hond
dog
katten (de kat)
cats
vissen (de vis)
fish
jawel
oh yes
gezellig
pleasant / sociable
hadden (hebben)
used to have / had
het ongeluk
accident
hebben gehad
had
onder de auto gekomen
was run over
hebben verdriet gehad om (verdriet hebben om)
grieved for
het verdriet
grief
de dood
death
volgens mij
in my opinion
volgens
according to
de gezondheid
health
lachen
laugh
gezond
healthy
kom mee (meekomen)
come
de schuur
shed
twee weken geleden
two weeks ago
jongen (het jong)
litter
gekregen (krijgen)
had
iemand
someone
laatste (laatst)
last