Cellen En Celstofwisseling Flashcards
Levenskenmerken
- Stofwisseling
- groei
- voortplanting
- reageren op prikkels
Stofwisseling
Opnemen en afgeven van stoffen door voeding, ademhaling en uitscheiding
Kern
In de kern wordt geregeld wat er allemaal in een cel gebeurd.
Waar bestaat een celkern uit
Uit kernplasma
Wat bevind er in kernplasma
Chromosoom
Cytoplasma
Celvloeistof. Het bestaat uit celonderdelen en water met daarin opgeloste stoffen.
Celmembraan
Het buitenste laagje van het cytoplasma. Door het celmembraan neemt de cel voedingstoffen en zuurstof op en geeft de cel afvalstoffen af
Chromosoom
Zijn lange dunne draden die grotendeels uit dna bestaan.
Wat bevat een chromosoom
Ze bevatten informatie voor de vorming van de erfelijke eigenschappen
Hoeveel chromosomen heeft een lichaamscel
46 chromosomen
Vrijwel alle bacteriën bestaan uit 1 cel. Een bacterie heeft geen kern wat hebben ze wel?
Cellen van bacteriën en schimmels hebben wel celwanden, net als plantencellen
Vacuole
Een holte die gevuld is met vocht. In het vocht zitten onder andere kleurstoffen, opgeloste mineralen en suikers
Celwand
Is een stevig laagje ( cellulose ) om de plantencel heen. Het zorgt voor de stevigheid van de cel.
Hoe wordt de celwand ook wel genoemd en waarom?
Tussencelstof omdat de celwand uit dood materiaal bestaat en niet behoort tot de levende cel
Intercellulaire ruimte
De met lucht en water gevulde holtes tussen de celwanden van de plantencellen
Plastiden
Zien er uit als korrels in het cytoplasma
Drie soorten plastiden
Bladgroenkorrels
Kleurstofkorrels
Zetmeelkorrels
Bladgroenkorrels
Groene korrels in cellen van bladeren en stengels. Plantendelen met bladgroenkorrels hebben daardoor een groene kleur
Wat vind er plaats in bladgroenkorrels
Fotosynthese waardoor een plant zijn eigen voedsel en zuurstof kan maken
Kleurstofkorrels
Geven kleur aan bloemen en vruchten. Ze zijn rood, oranje of geel
Zetmeelkorrels
Hierin wordt zetmeel opgeslagen dat de plant later kan gebruiken. Ze zijn kleurloos
Dierlijke cellen hebben geen
Celwanden en geen plastiden
Weefsel
Een groep aaneengesloten cellen met gelijke vorm en functie. Bij veel weefsel is er een tussencelstof, dus een stof tussen de cellen.
Plantaardige weefsel
Zijn celwanden als tussenstof aanwezig
Dekweefsel ( plantaardig )
De cellen van de opperhuid vormen samen het dekweefsel. Het zorgt er voor dat de onderliggende weefsels beschermd worden tegen uitdroging en beschadiging
Vaatbundels ( plantaardig )
Zijn onder meer aanwezig in de nerven van bladeren. Ze zorgen voor transport van stoffen
Steunweefsel ( plantaardig )
Bestaat grotendeels uit vezels. Vezels zijn cellen met een verdikte celwand. Zij zorgen voor de stevigheid van de stengels en bladeren
Bladmoes ( plantaardig )
Weefsel met bladgroenkorrels: groen weefsel in bladeren en stengels. Het zorgt voor de aanmaak van glucose door fotosynthese
Spier weefsel ( dierlijk )
Bestaat uit lange cellen die zich kunnen samentrekken. Spieren zijn veelal verbonden met botten waardoor lichaamsdelen kunnen bewegen
Drie typen steunweefsel ( dierlijk )
- bindweefsel
- kraakbeenweefsel
- beenweefsel
Bindweefsel ( dierlijk )
Bindweefselcellen met een weke ( zachte ) tussencelstof
Kraakbeenweefsel ( dierlijk )
Groepjes van 2 tot 4 cellen met een stevige, elastische tussencelstof
Beenweefsel ( dierlijk )
Cellen die meestal in cirkels liggen om een bloedvat. Tussen de cellen ligt harde tussencelstof
Zenuwweefsel ( dierlijk )
Zorgt voor geleiding van signalen uit zintuigen naar de hersenen en van de hersenen naar spieren en klieren. Het bestaat uit zenuwcellen
Dekweefsel ( dierlijk )
Aaneengesloten cellen van de opperhuid die een vrijwel waterdichte laag vormen. Het zorgt ervoor dat de onderliggende weefsel beschermd worden tegen uitdroging en beschadiging
Orgaanstelsel
Een groep organen die samenwerken aan één of meer functies
Verteringsstelsel
Met organen zoals darmen en maag, lever ( voor verwerking van het ingenomen voedsel )
Bloedvatenstelsel
Alle bloedvaten samen met het hart ( voor transport )
Bottenstelsel
Alle botten ( voor stevigheid )
Zenuwstelsel
Alle zenuwcellen ( voor geleiding van signalen en regeling )
Zintuigstelsel
Alle zintuigen ( voor het opvangen van prikkels )
Voortplantingsstelsel
Geslachtsorganen ( voor productie van voortplantingcellen en de groei van embryo en foetus )
Ademhalingsstelsel
Longen en luchtwegen ( voor opname van zuurstof en afgifte van koolstofdioxide )
Spierstelsel
De samenwerkende spieren ( voor beweging )
Hormoonstelsel
Bestaat uit hormoonklieren ( voor regeling )