Boodschappen doen Flashcards
1
Q
Boodschappen doen
A
faire des courses
2
Q
vers
A
frais
3
Q
gelukkig
A
heureusement
4
Q
op twee minuten van zijn huis
A
a deux minutes de chez lui
5
Q
vlakbij mij
A
tout pres de chez moi
6
Q
hij gaat halen
A
il va chercher
7
Q
goed doorbakken
A
bien cuite
8
Q
zoals gewoonlijk
A
comme d’habitude
9
Q
helemaal vers
A
tout frais
10
Q
hoeveel is het
A
c’est combien
11
Q
het ruikt leker
A
ca sent bon
12
Q
altijd
A
toujours
13
Q
kaasboer
A
le marchand de fromage
14
Q
wensen
A
desirer
15
Q
kiezen
A
choisir