Bloed en bloedcellen Flashcards
1
Q
Functie bloed?
A
Transport van moleculen en cellen. t.b.v. homeostase
2
Q
Serum?
A
Plasma - stollingsfactoren
3
Q
Welke globulinen?
A
- a-globuline (enzym-inhibitoren, transporteiwitten)
- b-globuline (transferrine, LDL)
- y-globuline (immunoglobinen)
4
Q
Trombocyt functie in bloedstolling?
A
- Hechting van trombocyten aan beschadigde vaatwand -> plug
- Activatie van stollingscascade: protombine -> trombine. Trombine zorgt voor: fibrinogeen -> fibrine
5
Q
Functie neutrofiele granulocyten?
A
Functies:
- Acute reactie op ontstekingsprikkel
- Fagocytose en doden van bacteriën
6
Q
Eosinofiele granulocyt?
A
- Anti-parasitaire infectie
- Allergische reactie
- Remming van acute ontsteking
- Internalisatie Ag-Ab complexen
7
Q
Basofiele granulocyt?
A
- Lijken op mestcel in bindweefsel
- IgE respons -> histamine -> vasodilatatie
- Chemotaxie van neutrofiele en eosinofiele granulocyten
8
Q
Kleine lymfocyt?
A
- (niet-geactiveerde) B- en T-cellen
- Recirculeert: bloed -> lymfeklier -> lymfe -> bloed
9
Q
Grote lymfocyt?
A
- Geactiveerde B- en T-cellen
- Migreert van lymfeklier naar ontsteking
10
Q
Plasmacel?
A
- Eindstadium B-cel activatie
- Produceert antistoffen
- Groot aantal in beenmerg, normaal niet in bloed