Blad latijn Flashcards

1
Q

Bijzinnen van doel

A

(coni)
ut:
1. Opdat, om
2. Zodat

ne:
Opdat niet, om niet te

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bijzinnen van gevolg

A

(coni.)
ut:
(zo)dat

ut non:
(zo)dat niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Na w.w. van vrezen

A

(coni)
ne:
dat

Ne non:
dat niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Na w.w. van verhinderen

A

(coni)
ne/quonimus:
dat

quin/quonimus:
dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bijzinnen van tijd

A

(indic)
Ubi (primum):
Zodra

Ut (primum):
Zodra

Postquam:
nadat

Cum:
1. Telkens als
2. Wanneer

Dum:
1. Terwijl
2. Zolang als
3. Totdat

(coni)
antequam:
Voordat

Cum:
Toen, op het moment dat

Dum:
totdat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bijzinnen van reden/oorzaak

A

quod:
Omdat

Quia:
Omdat

quoniam:
aangezien, omdat immers

(Indc. is objectief, conj is subjectief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bijzinnen van toegeving

A

(indic)
quamquam:
Hoewel

(tam)etsi:
Hoewel

(coni)
Quamvis:
Hoewel

cum:
Hoewel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vergelijkende bijzinnen

A

(indic)
ut(i):
zoals

Sicut(i):
zoals

quemadmodum:
zoals

(coni)
Tamquam:
alsof

quasi:
alsof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voorwaardelijke bijzinnen

A

si:
als, indien

nisi:
als niet, tenzij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly