Biochemie Flashcards

1
Q

Functie eiwitten:

A
  1. Structuur en stevigheid (Van cellen en weefsels)
  2. Maken chemische reacties mogelijk (Enzymen)
  3. Transport van stoffen (Door celmembraan en het bloed)
  4. Kunnen dienen als communicatiemiddel (receptoren en hormonen zoals insuline en glucagon)
    * Hormonen zoals insuline, adrenaline en glucagon zijn eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

opbouw aminozuur:

A

NH3+ = Aminogroep
COO- = Zuurgroep
R = Restgroep, Hierin verschilt elk aminozuur
- Bepaald de specifieke eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Essentieel:

A

Moet je innemen met de voeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Niet-essentieel:

A

Maakt het lichaam zelf, niet noodzakelijk om extra in te nemen.
= A-C-G-P-S + tyrosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Semi-essentieel:

A

Normaal maakt het lichaam deze zelf aan, maar bij ziekte niet waardoor het extra via de voeding moet ingenomen worden.
Cysteïne, Tyrosine, Arginine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vertakte aminozuren (Branched chain; BCAA):

A

Zijn belangrijk wanneer het lichaam energie nodig heeft en zijn belangrijk voor spiereiwitten.
- Valine, leucine en isoleucine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aromatische aminozuren (Aromatic):

A

Zijn o.a. belangrijk voor het maken van neurotransmitters

  • Fenylalanine, tryptofaan en tyrosine
  • Bevatten een benzeenring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zwavel bevattende aminozuren (Sulfur containing):

A

Zijn belangrijk voor het vormen van zwavelbruggen (Tertiaire structuur)

  • Methionine (Start codon translatie) en cysteÏne
  • IJzer in eiwitten d.m.v. S-bruggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Herhaling eiwitstructuren:

A
  1. Primaire structuur
    - RNA (bepaald aminozuurvolgorde)
  2. Secundaire structuur (Ruimtelijke Structuur)
    - Na het loskoppelen van het RNA (Na translatie) ontstaat er een α-helix
    - Er ontstaan waterstofbruggen door peptidebindingen
    - Nagels en haren krijgen een Bèta-sheet (= hard eiwit)
  3. Tertiaire structuur (RS)
    - Er ontstaan waterstofbruggen tussen de
    restgroepen van de secundaire snoer
    - Kan restgroep S-H bevatten (zwavelbrug of di-sulfide).
    H-bruggen tussen zwavelbruggen zijn extra sterk
  4. Quaternaire structuur (RS)
    - Eiwitketens liggen om ijzer heen (voor O2 transport)
    - Bestaan uit verschillende sub-eenheden
    - Als de volgorde niet goed ligt/ niet goed opgerold zijn, ontstaan er stofwisselingsziektes
    o Of het werkt niet!
    - Wanneer alle structuren goed liggen, is een eiwit biochemisch actief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prionen:

A

Bij dit eiwit zijn de vouwingen abnormaal verlopen en het resulterende deeltje kan niet zoals normale eiwitten worden afgebroken door eiwit afbrekende enzymen (proteasen). Kunnen verwekkers zijn van zeer ernstige infectie ziekten, vb. gekkekoeienziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bèta-amyloïden:

A

Een eiwit in de hersenen. Hierbij spelen amyloïde plaques en neurofibrillaire tangles een rol bij aantasting van zenuwcellen bij de ziekte van Alzheimer, BSE, Reuma, Parkinson en Huntington’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Amyloïde plaque

A

zijn abnormale clusters van dode en stervende zenuwcellen, andere hersencellen en amyloïd-eiwitfragmenten, die zich nestelen tussen de overgebleven zenuwcellen. Bij gezonde mensen worden deze eiwitten afgebroken en verwijderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tangles

A

zijn opeenhopingen van gedraaide eiwitfragmenten binnen in zenuwcellen. Het tau- eiwit is het belangrijkste eiwit-bestandsdeel van de tangles. Normaal helpt het tau-eiwit mee om de interne structuur van de cel te handhaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Endogeen eiwit

A

= Door het lichaam zelf gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Exogeen eiwit

A

= Eiwitten uit je voeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vertering exogeen eiwit:

A
  1. Maag
    Het maagzuur breekt de ruimtelijke structuur van het eiwit af (denaturatie). Pepsinogeen wordt omgezet in pepsine. Dan splits pepsine het eiwit in kleinere polypeptiden en losse aminozuren. Tevens remt het de vorming van pepsinogeen door de maag
  2. Dunne Darm
    Proteasen (uit pancreas) breken polypeptiden af tot nog kleiner met losse aminozuren. Peptidasen (uit darm) breken tri- en dipeptiden af in losse aminozuren. De aminozuren worden geabsorbeerd door de darmwand, waarna ze opgenomen worden door de capillairen die ze vervoerd naar de lichaamscellen of de lever (via de poortader)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Eiwitmetabolisme (Zowel exo- als endogeen eiwit):

A
  • Per etmaal wordt er 300-600 gram endogeen eiwit afgebroken en gesynthetiseerd (= Eiwit
    turnover -> Eiwit hergebruik)
  • Per etmaal wordt er gemiddeld 100 gram eiwit via de voeding binnengekregen
  • In het lichaam zit ongeveer 80% endogeen eiwit in de skeletspieren
  • In het lichaam is de vrije aminozuur voorraad (In het bloed) slechts 0,5% van de totale
    hoeveelheid aminozuren (De overige 95,5% zijn de aminozuren die deel uit maken
    van/gebonden zijn aan de eiwitten in het lichaam)
  • Lichaamseigen eiwitten bevatten veel branched chain aminozuren (BCAA)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Systemen die worden gebruikt voor de eiwitafbraak:

A
  1. Lysosomen: (garbage men of the cell)
    o Zorgen voor afbraak van eiwitten door middel van hydrolyse
    o Spelen een rol in de afweer door middel van fagocytose en autofagie
    o Receptor mediated endocytose: Proces waarbij cellen hormonen, andere eiwitten,
    metabolieten en soms een virus absorberen
  2. Proteasen/peptidasen: Enzymen die eiwitten en andere ketens van aminozuren afbreken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Biogene amines (Allen in het lichaam gemaakt):

A
- Catecholamines
o Adrenaline uit fenylalanine
o Dopamine
- Serotonine uit tryptofaan
- Histamine
- Tyramine en tryptamine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Neurotransmitters (eiwitten)

A

= Stofjes in de hersenen die signalen overbrengen van synaps naar synaps
o Worden geproduceerd in de synaps van een neuron, uit aminozuren
o Alanine vervult de rol als neurotransmitter (Alanine wordt gemaakt uit BCAA’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

MAO

A

(Mono amine oxidase) zorgen voor de afbraak van biogene amines o Worden gemaakt vlakbij de neurotransmitters (in de hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ketogene aminozuren (GEEL)

A

Afbraak leidt tot vorming van acetyl-CoA en ketonen. De acetyl-CoA gaat de citroenzuurcyclus in. (Vind zowel in mitochondriën als cytoplasma plaats)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Glucogene aminozuren (ROOD)

A

Afbraak leidt tot vorming van stoffen die direct de citroenzuurcyclus in kunnen gaan.
- Glucogene kunnen ook gelijk omgezet worden tot glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ureum:

A
  • Ureum wordt gevormd als er aminozuren worden afgebroken

- Ureum wordt normaal uitgescheden via de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Ureumcyclus

A
  • vind plaats bij het gebruik van aminozuren als energie voor het lichaam
  • in de lever, deels in de mitochondrien en deel sin het cytoplasma
  • positief feedback
  • aminogroep wordt afgesplitst door middel van deanimering (= afbreken overtollige aminozuren) (komt vrij als ammonium)
  • ammonium is giftig –> ureum gevormd en afgevoerd via de urine
  • wanneer alle amonium is omgezet naar ureum stopt het cyclus
26
Q

urine

A

Urine bestaat uit water, oplosbare stoffen, ureum en anorganische stoffen

27
Q

anorganische stoffen

A

Stikstof, ammonia, creatinine, urinezuur en zwavel

28
Q

mineralen (oplosbaar)

A

Natrium, calcium, kalium, fosfor, chloor en magnesium

- Hormonen

29
Q

Polyurie

A

= Aandoening waarbij je overmatig moet urineren.

- Symptoom van diabetes

30
Q

Anurie

A

= Afwezigheid van urinelozing (Je kan niet meer plassen). - Symptoom van bijvoorbeeld nierstenen

31
Q

Oligurie

A

= Aandoening waarbij te weinig urine wordt geproduceerd, dit kan beschadiging geven aan de nieren.

32
Q

Kleur urine

A
  • Normaal = Lichtgeel
  • Kleurloos = Witte bloedcellen in urine (Kan duiden op infecties van nieren of blaas)
  • Uitdroging = Donkergeel
  • Hematurie = Rood, bloed in urine -> Nierfunctieschade
  • Sommige kleurstoffen in het voedsel kunnen urine kleuren (vb. rode bietjes een rode kleur of
    overtollig riboflavine (B2) geeft urine een felle gele kleur)
  • Donker zwart (Door stof homogentisinezuur) = De ziekte alkaptonurie (Nierschade)
33
Q

Geur urine

A
  • Normaal = Niet hele sterke geur
  • Ammoniak geur = Infecties in blaas of nieren
  • Zoete geur = Diabetes of de zeldzame ziekte MSUD (patiënt mist enzymen om bepaalde
    aminozuren af te breken
  • Sommige voedingsmiddelen geven urine een typische geur
    o Vb. Asperges
34
Q

proteinurie

A

Eiwit in urine -> Nieraandoeningen (glomerulonefritis of nefrotisch syndroom) of diabetes
o Ten gevolge van een nieraandoeningen waarbij glomerulaire doorlaatbaarheid verhoogd en/of tubulaire resorptie verminderd is
o Vaak het lichaamseigen eiwit albumine (Transporteiwit in bloed)

35
Q

glucosurie

A

= Glucose in de urine -> Diabetes

36
Q

Nitriet in de urine

A

-> Infecties

o Bacteriën kunnen nitraat gebruiken als energiebron en maken dan het giftige nitriet

37
Q

Ketonurie

A

= Ketonen in de urine -> Diabetes

38
Q

cachexie

A

= ondervoeding als gevolg van ziekte

  • BMI < 18,5 (patienten 65+ BMI 20,00)
  • onbedoeld gewichts verlies van >10% in afgelopen 6 maanden
  • seumalbumine <30g/l
39
Q

oorzaken cachexie

A
  • Minder inname van voeding
  • Maldigestie
  • Malabsorptie
  • Verhoogd gebruik/afbraak van vet, koolhydraten en
    eiwitten (= Hyper katabole toestand).
    -
40
Q

Hyper ketabole toestand

A
  • komt voor bij ziekte, sepsis (bloedvergiftiging), operatie, brandwonden of andere ernstige verwondingen
  • als reactie op deze noodsituatie verandered het metabolisme naar ketabolisme
41
Q

feasting

A

= doorvoede toestant

  • 2-4h na een volledige maaltijd
  • insuline stijgt, glucagon daalt
42
Q

fasting

A

= kort vasten

  • 4h-3dagen na laatste volledige maaltijden
  • glucose en insuline dalen, glucagon stijgt
  • glycogeenvoorraad wordt aangebroken
  • ketonen worden gebruikt als brandstof voor hersenen
43
Q

starvation

A

= honger/langdurig vasten
- 3-30dagen/40dagen na laatste volledige maaltijden
- glucose en insuline dalen, glucagon stijgt
- glycogeenvoorraad is volledig uitgeput
langdurig vasten = afbraak van 200g spierweefsel per dag

44
Q

sterven

A

40-50 dagen sterft het lichaam

45
Q

chemische reacties

A
  1. condensatie = vorming peptidebindingen
  2. hydrolyseren = splitsing peptidebindingen (vb afbreken van eiwitten in aminozuren, en zetmeel in glucose)
  3. decarboxylering = splitsing van koolstof (vb vorming van histamine)
  4. transaminering = niet es aminozuren vorming
  5. deanimering = afbraak van aminozuren om energie vrij te maken
46
Q

autofagie

A

= een mechanisme dat cellen in staat stelt om onbruikbare of beschadigde cellulaire componenten af te breken

47
Q

fagocytose

A

= het proces waarbij het membraam van een cel vaste deeltjes omsluit en zo een holte binnen de cel vormt.

48
Q

eiwithydrolysaat

A

= een mengsel van voor verteerde eiwitten.

  • mengsel van losse aminozuren, stukken van twee en drie aminozuren en grotere eiwitten (mix = hydrolysaat)
  • aminozuren uit hydrolysaten worden sneller opgenomen dan uit het eiwit dat nog intact is
  • hydrolysaten worden onder andere gebruikt in sondevoeding
49
Q

CRP

A

= C- reactief proteine

  • eiwit gemaakt in je lever en dit wordt weer afgegeven aan je bloedbaan
  • als je een ontsteking hebt, dan neemt de hoeveelheid CRP in je bloed flink toe
50
Q

tyrosine

A

= aminozuur dat onderdeel uitmaakt van vrijwel elk eiwitmolecuul in alle levende wesens
- niet essentieel aminozuur omdat het lichaam voldoende tyrosine kan vormen uit fenylanine (essentieel)

51
Q

tekort aan tyrosine

A
  • kan leiden tot een tekort aan dopamine en noradrenaline wat gepaard gaat met depressie
52
Q

teveel tyrosine

A
  • leiden tot hoofdpijn en verhoogde bloeddruk. mensen met migraine zijn extra gevoelig voor dit aminozuur
53
Q

tyrosine zit in:

A
  • zuurkool
  • kaas
  • vleeswaren
  • rode wijn
  • soja producten
54
Q

Stikstof (= N)

A

is een belangrijk onderdeel van eiwitten (16%). Door de stikstofbalans te meten weet je hoeveel eiwitten erin en eruit gaan.
Nin > Nuit -> Positief (Bij groei; spieropbouw, zwangerschap, aangroeien van huid of kinderen)
Nin < Nuit -> Negatief (Als je ziek bent, bij ondervoeding of anorexia)
Nin = Nuit -> In balans
 Als je meer Nuit heb, dan scheidt je meer ureum uit, wat schadelijk is voor je nieren.

55
Q

Refeeding syndroom

A

= Een verzamelnaam voor de vele metabole en biochemische veranderingen die als complicatie kunnen optreden als gevolg van het starten van klinische voeding bij patiënten die langdurig niet voldoende gevoed zijn.

56
Q

Proteïnogene aminozuur:

A

20 aminozuren worden een polypeptide.

57
Q

Niet proteïnogene aminozur:

A

Worden niet gevonden in eiwitten. Vb. Taurine en ornithine

58
Q

fenylalanine zit in

A

eieren, kip, lever, bonen, vlees, melk, soja, aspartaam

59
Q

PKU

A

= een ziekte waarbij er een verhoogde concentratie fenylalanine in het bloed, plasma en weefsel zit.

60
Q

Gevolg teveel fenylalanine

A

= Vergiftiging en het remt het transport van andere aminozuren
o Dit kan leiden tot denkproblemen en problemen in gedrag

61
Q

Gevolgen onbehandelde PKU

A
o Encefalopathie (Kleine schedel)
o Epileptische aanvallen door een tekort aan neurotransmitters
o Ontwikkelingsachterstand door een tekort aan tyrosine
o Gedragsproblemen door een tekort aan dopamine
o Eczeem en vreemde geur (muizige geur) door fenylketonen
62
Q

Dieetbehandeling PKU

A
  • tyrosine is essentieel voor pku patienten
  • vermijden van fenylalanine + opletten met aspartaam
  • eiwit beperken
  • bloed regelmatig controleren
  • geen aspartaam omdat hier fenylalanine in zit