bio proef 3 Flashcards
actief transport
transport via een membraan tegen de concentratie- richting in, kost energie
amyloplasten
zetmeelkorrels, plasti- den zonder kleur, in het grondplas- ma van plantaardige cellen
anafase
de fase van de mitose waarin trekdraden de afzonderlijke chromatiden als zelfstandige chro- mosomen uit elkaar trekken
apoptose
het sterven van een cel als na controle blijkt dat het DNA onherstelbaar beschadigd is
basenparing
twee stikstofbasen zijn op een vaste manier door twee of drie H-bruggen met elkaar in het DNA verbonden (A met T en C met G)
cascade
een proces dat in een aantal opeenvolgende stappen verloopt
cel
functionele basiseenheid van het leven
celcyclus
de periode waarin een cel ontstaat, groeit, actief is en opnieuw deelt; bestaat uit G1-, S-, G2- en M-fase
celdeling
het splitsen van een cel in twee dochtercellen
celdifferentiatie
ontstaan van cellen die verschillen in grootte, vorm en functie
celmembraan
membraan aan de buitenkant van de cel, bestaat uit fosfolipiden, cholesterol en eiwitten
celwand
buitenlaag bij plantaardige cellen (opgebouwd uit cellulose), bacteriën (opgebouwd uit suikers en aminozuren) en schimmels (opgebouwd uit chitine)
centriolen
twee loodrecht op elkaar staande buisjes van eiwitten (cen- triolen) in dierlijke cellen, die een rol spelen bij de celdeling
centromeer
bindingsplaats van de twee identieke chromatiden, deelt bijeenceldelingalslaatste
chloroplasten
bladgroenkorrels in het grondplasma van plantaardige cellen waar fotosynthese plaats- vindt
chromatiden
identieke helften van een verdubbeld chromosoom, ver- bonden in het centromeer
chromoplasten
kleurstofkorrels in het grondplasma van plantaardige cellen, geven kleur aan onderdelen van planten
coderende streng
de DNA-streng, complementair aan de matrijs- streng, waarvan de basenvolgorde overeenkomt met mRNA; het verschil is dat mRNA uracil bevat in plaats van een thymine
codon
een tripletcode in het mRNA
complementaire streng
de tegen- overliggende streng
cytoplasma
het grondplasma en de organellen
cytoskelet
een draadvormig net- werk van structuureiwitten in het grondplasma dat de cel stevigheid en vorm geeft; de eiwitdraden spelen een rol bij het transport van organellen, bijvoorbeeld transport- blaasjes
diffusie
verplaatsen van deeltjes, kost geen energie
DNA-moleculen
moleculen,opge- bouwd uit nucleotiden, die de bouwinstructies bevatten om eiwitten te maken