Betekenis En Woord Week 2 Flashcards
1
Q
Vernieuwend. De ontwerpster maakt zeer bijzondere kleding, ze is erg innovatief.
A
Innovatief
2
Q
Als je gemakkelijk overal een oplossing voor weet.
A
Inventief
3
Q
Geschikt voor het doel.
A
Functioneel
4
Q
Heel precies.
A
Exact
5
Q
Ongeveer.
A
Ruwweg
6
Q
Het laten zien hoe iest werkt.
A
De demonstratie
7
Q
De kans op gevaar of iets vervelends.
A
Het risico
8
Q
Iemand die ergens bijzonder goed in is.
A
Het genie
9
Q
Een proefmodel.
A
Het prototype.
10
Q
Van nu, van deze tijd.
A
Hedendaags
11
Q
Je hebt heen contact meer met iemand waarmee je eerst wel contact had.
A
Iemand of iets uit het oog verliezen.
12
Q
Je maakt een opmerking die precies zegt hoe het zit.
A
De spijker op de kop slaan.
13
Q
Een toespraak voor een gezelschap mensen.
A
De speech
14
Q
De reden dat iets gebeurt.
A
De oorzaak.