Beta toets lj1 periode 1 Flashcards

1
Q

4 redenen noem waarom natuur is belangrijk is voor mensen

A

Voedsel, zuurstof, water, grondstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

je kunt verschillende maatregelen benoemen gericht op de 4 V´s om vogels in een natuurgebied te krijgen

A

-verschillende plekken om te broeden. hollen, nestkastjes, oude bomen, etc.
- struikgewas, open stukken grasland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je kunt maatregelen benoemen om ijsvogels in een natuurgebied te krijgen

A

Steile, hoge oevers met holletjes.
schone sloten, beekjes en rivieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Je kunt verschillende maatregelen benoemen gericht op de 4V’s om vissen in een natuurgebied te krijgen.

A

Verschillende dieptes van water
Water plantjes
verschillende dingen op de bodem van de water
Overhangende/steile oevers en ook langzaam aflopende oevers
Troebel en doorzichtig water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Je kunt de kenmerken van de levenswijze van een paling benoemen.

A

het leeft voor ongeveer 5 jaar in zoet water en dan verplaatst ze zich naar zout water om zich voor te planten.
het leeft vaak op de bodem van het water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Je kunt uitleggen hoe de levenscyclus verloopt van een vlinder.

A

de vlinder legt eitjes op een plant
rupsen komen dan uit het ei en eet het plant.
de rupsen maken een kalkoen.
de rupsen komen uit het kalkoen als een vlinder.
de vlinder droogt zich uit en begint met vliegen
de vlinder legt eitjes op een plant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Je kunt uitleggen wat een waardplant is en hier een aantal voorbeelden van kan benoemen.

A

een waardplant is een plant die een organisme nodig heeft voor zijn groei.
vuilboom, brandnetel, groot koolwitje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Je kunt verschillende maatregelen benoemen gericht op de 4V’s om vlinders in een natuurgebied te krijgen.

A

waardplanten
bloemen
verschillende soorten bomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je kunt de kenmerken van de levenswijze van een bever benoemen.

A

bevers leven in stilstaand water en stromend water.
bevers eten basten van bomen, jonge twijgen en wortels.
ze bouwen grote dammen van stammetjes, takken, en modder. ze knagen de stammetjes aan en slepen ze het water in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je kunt verschillende maatregelen benoemen gericht op de 4V’s om bevers in een natuurgebied te krijgen.

A

wateren die goed verbonden zijn.
kleinere bomen.
sterke bomen langs het water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Je kunt verschillende maatregelen benoemen gericht op de 4V’s om eekhoorns in een natuurgebied te krijgen.

A

genoeg bomen.
groot genoeg gebied.
oude bomen laten staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Je kunt verschillende voorbeelden noemen om natuurgebieden met elkaar te verbinden.

A

Als een rivier tussen twee meren bijvoorbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Je kunt uitleggen hoe echolocatie werkt.

A

een vleermuis zendt een geluid uit dat weerkaatst op voorwerpen in de omgeving.

a bat emits a sound that bounces off objects in the area.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Je kunt verschillende maatregelen benoemen gericht op de 4V’s om vleermuizen in een natuurgebied te krijgen.

A

holletjes,
veel insecten,
schoon water,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Je kunt uitleggen hoe je er in natuurgebied voor kan zorgen dat het voor een dier aan alle eisen voldoet

A

je moet voldoen aan vier basisbehoeften; voedsel, veiligheid, voorplanting, een voldoende leefruimte door verbindingen.

you must meet four basic needs; food safety, reproduction, an adequate living space through connections.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Je kunt maatregelen noemen om een rijke plantengroei in een natuurgebied te krijgen.

A

zoveel mogelijk verschillende milieus
natte stukken en droge stukken
afwisseling van open stukken, bos en lossen bomen of struiken.
slingerende rivier.

17
Q

Je kunt verschillende planten benoemen die in een duingebied kunnen leven.

A

helmgras, blauwe zeedistel.

18
Q

Je kunt uitleggen waarom helmgras goed kan groeien in een duingebied

A

het kan tegen de zout.
het heeft lange wortels die het zand goed vast kunnen houden.

19
Q

Je kunt benoemen waarom het belangrijk is als beheerder om een natuurgebied ook als geheel te bekijken.

A

door het geheel goed te regelen, gaat het vaak ook goed voor afzonderlijke planten en dieren.

by arranging the whole properly, it often goes well for individual plants and animals.

20
Q

Je kunt het begrip landschap uitleggen.

A

alles wat er in een bepaald gebied is; planten, dieren, rotsen, stenen, grond, zand, water enzovoort.

21
Q

Je kunt verschillende voorbeelden noemen van landschappen.

A

bossen,
duinen,
weiland,
moeras.

22
Q

Je kunt verschillende factoren benoemen die een rol spelen op het ontstaan van een landschap.

A

planten, dieren, rotsen, sten, grond, zand, water
zandvlaktes, meertjes, struikgewas, stukjes bos.

23
Q

Je kunt het begrip cultuurlandschap uitleggen.

A

een landschap die mensen hebben gemaakt.

24
Q

Je kunt benoemen uit welke 4 lagen een bos is opgebouwd en uitleggen hoe deze lagen van elkaar verschillen.

A

boomlaag, - bomen
struiklaag, -struiken, varens. planten van 1 tot 8 meter
kruidlaag, planten tot anderhalf meter hoog
moslaag. - mos en gras, bladeren en naalden.

25
Q

Je kunt van elke bos laag een aantal dieren noemen die daar leven.

A

Strooislaag: Bacteriën en schimmels
Kruidlaag: ratten, muizen, vossen.
Struiklaag: Herten
Boomlaag: Eekhoorns, uilen.

26
Q

Je kunt de verschillen noemen tussen natuurlijke bossen en productiebossen.

A

natuurlijke bossen zijn bossen die hebben zelf ontstaan.
Productiebossen zijn mensgameakte bossen met de doel om hout ervan oogsten. Je kunt vaak zien dat een productiebos is doordat de bomen staan op netjes rijtjes.

27
Q

Je kunt benoemen welke rol schapen hebben bij het instandhouden van de heide.

A

Schapen eten jonge boompjes op waardoor ze niet verder groeien. Dat is goed voor de groei van de heide want onder een boom groeit de heide niet goed.
De schapen houden de heide kort. En dat is goed voor de groei van de heide.
Ze houden ook het gras kort.

28
Q

Je kunt uitleggen wat een voedselketen is en je kunt hier een voorbeeld bij geven.

A

Het bestaat uit een aantal organismes die elkaar opeten. Het begint altijd met een plant, dan een planteneter, dan een insecteneter en dan een vleeseter.

Een eik wordt opgegeten door een rups. De rupsen worden opgegeten door vogels zoals een koolmees. De koolmezen wordt gegeten door een wezel.

29
Q

Je kunt de verschillen benoemen tussen een voedselketen en een voedselkringloop.

A

bij een voedselketen jagen ze op elkaar en bij een voedselkringloop eten ze elkaar als ze dood zijn.

30
Q

Je kunt de rol van schimmels en bacteriën in een natuurgebied uitleggen.

A

Wat er overblijft van dode dieren en planten nadat de vleeseters er klaar mee zijn woorden gegeten door schimmels en bacteriën. Er ontstaan dan voedingstoffen voor planten.

31
Q

Je kunt een eenvoudige voedselkringloop tekenen.

A

planten
planteneters
insecteneters
predatoren
aaseters
dode resten
schimmels en bacteriën

32
Q

Je kunt uitleggen wat er bedoelt wordt met dat elk dier een eigen plekje heeft.

A

Alles wat je tegenkomt in een natuurgebied beïnvloedt elkaar.
Je kunt het goed zien met de voedselkringloop.
Als je een ding mist, dan hebben de rest een probleem.

33
Q

Je kunt het begrip biodiversiteit uitleggen.

A

het aantal soorten planten of dieren in een gebied.

34
Q

Je kunt het begrip variatie uitleggen.

A

wanneer er verschillen zijn in bodem, in diepte van water, van temperatuur, in droog of nat dan is er variatie in de omstandigheid.

when there are differences in soil, in depth of water, in temperature, in dry or wet then there is variation in circumstance.

35
Q

Je kunt uitleggen hoe biodiversiteit en variatie afhankelijk van elkaar zijn.

A

Biodiversiteit heeft te maken met planten en dieren en dingen die zijn in het gebied, en variatie heeft te maken met het gebied.

36
Q

wat is leefstandigheden

A

de omstandigheden waaronder iemand leeft
(living conditions)