Beperkingen Flashcards

1
Q

Wanneer is er sprake van een verstandelijke beperking? (3)

A
  1. Beperkt intellectueel functioneren
  2. Beperkt adaptieve vaardigheden
  3. Ontstaan voor 18jr
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waardoor hebben mensen met een verstandelijke beperking vaak meer cariës? (5)

A

Eten blijft langer in de mond, veel eetmomenten, slechte MH, medicatie, mondgewoonten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke orale aandoeningen komen vaak voor bij mensen met een verstandelijke beperking? (6)

A
  1. Cariës
  2. Hyposialie
  3. Xerostomie
  4. Tandstructuurstoornissen
  5. Tandvleesproblematiek
  6. Malocclusie (overjet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke aandachtspunten qua gezondheid en samenwerking zijn er bij mensen met een verstandelijke beperking? (4)

A
  1. Beperkte coöperatie
  2. Epilepsie
  3. Refluxziekte
  4. Diabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de beste manier van voorlichting geven bij mensen met een verstandelijke beperking?

A

In stapjes, patiënt laten acclimatiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke instructietechniek kan goed werken bij mensen met een verstandelijke beperking?

A

Tell-show-feel-do

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke belangrijke 6 behandelingsonderdelen zijn er bij verstandelijke beperkingen en angst?

A
  1. Vertrouwen geven
  2. Negatief denkpatroon ontkrachten
  3. Beheersbaarheid vergroten
  4. Voorspelbaarheid vergroten
  5. Tijd beperken
  6. Copingsvaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Iemand met het downsyndroom heeft een extra…

A

chromosoom 21

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoeveel chromosomen zijn er aanwezig bij iemand die het syndroom van Down heeft? En hoeveel anders?

A

47, anders 46

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe komt het dat slikken, eten, drinken en spreken lastig is voor iemand met het downsyndroom?

A

Tong en mondspieren zijn slap (hypotonie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een tandheelkundig gevolg van de slappe tong en mondspieren bij iemand met het syndroom van Down?

A

Minder zelfreinigende functie > meer tandplak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke mondgewoonte komt vaak voor bij het downsyndroom? En wat voor gevolg heeft dit?

A

Mondademhaling: droge mond > verhoogd cariësrisico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke elementafwijking komt vaak voor bij mensen met het downsyndroom? Wat heeft dat voor gevolg?

A

Korte wortels, sneller aanhechtingsverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Juist of onjuist: bij mensen met het downsyndroom breken de elementen net zo snel door als bij anderen.

A

Onjuist: trager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke andere medische aandoeningen zijn belangrijk om te (her)kennen bij mensen met het downsyndroom?

A
  1. Hypothyreoidie
  2. Slechter immuunsysteem
  3. Gewrichtsproblematiek
  4. Epilepsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly