Behaviorisme Flashcards
Neobehaviorisme
er wordt uitgegaan van de opvatting dat gedrag (R) zowel afhankelijk is van de stimulus uit de omgeving (s) als van de condities in het organisme (O). Interveniërende variabele (een variabele tussen stimulus en respons in).
Klassieke conditionering
Watson en Pavlov. Gedrag= Reactie (R) op een stimulus (S).
Operante conditionering
Skinner. Het gevolg op of de consequentie van het gedrag (C) bepaald of gedrag in frequentie zal toe-of afnemen.
Model-leren
mensen leren door te kijken en te luisteren naar elkaar.
SORC-schema
stimulus, organisme, respons, consequentie. De gevoelens van een persoon en de omstandig heden spelen mee, zoals vermoeidheid.
Het ritssluiteffect
het gedrag van het kind en de opvoeder belonen elkaar wederzijds. Ook het gedrag van de opvoeder wordt in stand gehouden door de reactie van het kind.
Exposuretechnieken
in vivo= blootstelling aan de echte stimulus (het probleem). In vitro= blootstellen aan de nagemaakt stimulus.
Habituatie
bepaalde geluiden of geuren worden bekend voor je. Je hoort bijvoorbeeld een klok niet meer.
Sensitisatie
komt voort uit angst en slaat op het verschijnsel dat de oorspronkelijke prikkel een angstreactie uitlokt. Bijv. bij het meemaken van een brand bang worden van een brandgeur.