Behaviorisme Flashcards

1
Q

Neobehaviorisme

A

er wordt uitgegaan van de opvatting dat gedrag (R) zowel afhankelijk is van de stimulus uit de omgeving (s) als van de condities in het organisme (O). Interveniërende variabele (een variabele tussen stimulus en respons in).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klassieke conditionering

A

Watson en Pavlov. Gedrag= Reactie (R) op een stimulus (S).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Operante conditionering

A

Skinner. Het gevolg op of de consequentie van het gedrag (C) bepaald of gedrag in frequentie zal toe-of afnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Model-leren

A

mensen leren door te kijken en te luisteren naar elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

SORC-schema

A

stimulus, organisme, respons, consequentie. De gevoelens van een persoon en de omstandig heden spelen mee, zoals vermoeidheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het ritssluiteffect

A

het gedrag van het kind en de opvoeder belonen elkaar wederzijds. Ook het gedrag van de opvoeder wordt in stand gehouden door de reactie van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Exposuretechnieken

A

in vivo= blootstelling aan de echte stimulus (het probleem). In vitro= blootstellen aan de nagemaakt stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Habituatie

A

bepaalde geluiden of geuren worden bekend voor je. Je hoort bijvoorbeeld een klok niet meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sensitisatie

A

komt voort uit angst en slaat op het verschijnsel dat de oorspronkelijke prikkel een angstreactie uitlokt. Bijv. bij het meemaken van een brand bang worden van een brandgeur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly