Begrippen PSKA theoriën Flashcards
Freud’s psychodynamische theorie van ontwikkeling
psychologische groei wordt gestuurd door instincten als seksuele verlangens, agressie en honger en wordt gevormd door interactie met je directe omgeving
id, ego, superego
id functioneert op genot en wil genot optimaliseren, het ego probeert dit tot sociaal gepast gedrag om te zetten en het superego ontstaat wanneer een kind uit zichzelf sociaal gepast gedrag wil vertonen
Oraal, anaal, fallisch, latent en genitale fasen
Oraal: kinderen houden zich bezig met eten, zuigen, bijten en halen dan genot uit deze activiteiten (die plaatsvinden rondom de mond). Tijdens de anale fase leren kinderen om genot uit te stellen bijvoorbeeld naar het toilet gaan in plaats van een luier. Tijdens de fallische fase worden ze seksueel geprikkeld en houden zich bezig met verschillen tussen de seksen. Jongens ontwikkelen een Oedipus complex. Bij het electra complex ontwikkelen meiden een frustratie naar hun moeder uit het gebrek van een penis en projecteren hun seksuele behoeften op hun vader. Wanneer ze leren dat ze hun vader niet kunnen krijgen projecteren ze dit op andere mannen. Hierop gaan ze zich weer meer identificeren met hun moeder. Tijdens de latentie fase onderdrukken seksuele verlangen zich en ontwikkeld zich een focus op educatie en behoeften van anderen. Tijdens de genitale fase komen seksuele verlangens samen en uiten deze zich in romantiek.
Erikson’s psychosociale theorie
Fase 1: kinderen moeten vertrouwen krijgen in de omgeving en zichzelf
Fase 2: zelfcontrole en autonomie ontwikkelen (schaamte en onzekerheid spelen op wanneer een kind niet onafhankelijk genoeg wordt)
Fase 3: initiatief nemen en omgeving overmeesteren (tegenhanger is schuldgevoel wanneer ze te agressief of dominant reageren)
Fase 4: leren onderdeel te worden van het systee,
Fase 5: zoektocht naar zelf (gevaar is besluiteloosheid of aannemen van onjuiste zelf)
Fase 6: intimiteit aangaan en stabiele seksuele relaties op te bouwen
Fase 7: tijd en energie weggeven tegenover in jezelf steken
Fase 8: integriteit, niet met spijt terug kijken op het verleden
Pavlov’s theorie
leidt tot klassieke conditionering
Klassieke en opererante conditionering
Klassiek: prikkels leiden tot gedrag
Operant: gedrag en het resultaat dat daarop volgt
Drive-reduction theorie, Clark Hull
klassieke en operante conditioneing gebeurt alleen wanneer ze gepaard gaan met drive-reduction. Oftwel, primaire behoeften als honger en dorst zijn de voornaamste motivatoren.
Desensitization
kan bijdragen aan het laten afnemen van angsten van kinderen
Bandura: cognitieve sociale leertheorie
4 voorwaarden
1) aandacht (of kinderen aandacht besteden aan het model),
2) retentie (of de kinderen het gedrag onthouden wat ze hebben waargenomen)
3) reproductie (wanneer anderen het gedrag reproduceren zullen meer vanzelf mee reproduceren) en
4) motivatie (kinderen zijn gemotiveerder een model te kopiëren door extrinsieke of intrinsieke prikkels en motivatoren)
Reciprocal determination
een kind handelt naar aanleiding van motivatoren in de omgeving, bijvoorbeeld: een kind lacht naar een ander kind, kind ziet dit als uitnodiging om te spelen
Bandura: high self efficiancy
Ze hebben veel vertrouwen in hun kunnen in het oplossen van sociale problemen en willen het daarom ook proberen. Bronnen voor self-efficacy zijn: eerdere ervaringen, ervaringen geobserveerd bij anderen, ouders en leeftijdsgenoten, biologische en affectieve reacties op sociale situaties en groepen zoals de school en wijk.
Social information-processing theorie
zie afbeelding
Piaget, assimilatie, accomodatie
4 stages of cognitive development
Sensimotor (0-2): werken met wat voor hun staat, leren motorische ontwikkeling. Ze leren middels visuele en fysieke interacties. Ze leren zichzelf te onderscheiden van ander
Preoperational (2-7): kinderen spelen verhaallijnen en doen gedrag na, ze tekenen en babbelen
Concrete operations (7-12): kan logisch redeneren, kan perspectief van de ander innemen en objecten sorteren en indelen
Formal operations (>12): denken is flexibel en complex, kan abstracte ideeën begrijpen
Vygotsky’s socio-culturele theorie
Ontwikkeling was een resultaat van sociale interactie. Zijn focus lag op de zone of proximal development, waarbij het gaat om het verschil tussen een kinds performance level wanneer deze alleen werkt en dit niveau wanneer deze samenwerkt met een meer ervaren partner.
Etnologische theorie
duidt er op dat ontwikkeling moet worden gezien in relatie tot haar omgeving, bijvoorbeeld het klaslokaal.
Evolutionary developmental theory
gedrag wordt gericht op het overleven van volgende generaties.
Lifespan theorie of development
normatief, non-normatief, history events
ontwikkeling gaat verder dan alleen kindertijd. Er zijn normatieve events; bijvoorbeeld menstruatie, dit ondergaat iedereen op ongeveer dezelfde leeftijd. Zwangerschap is een normatief event geprogrammeerd door de maatschappij. Non-normatieve events zijn er die niet iedereen op dezelfde leeftijd ervaart, bijvoorbeeld verhuizingen. Tot slot zijn er historische events. Die iedereen wel tegelijk ervaart maar dus niet in dezelfde levensfase.