begrippen paragraaf 4.1 & 4.2 Flashcards

1
Q

Asmogendheden

A

Duitsland, Italië en Japan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Atoombom

A

Bom met grote vernietigingskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Blitzkrieg

A

Snelle, bewegelijke aanval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

D-day

A

Landing van geallieerde soldaten op 6 juni 1944 op de stranden van Normandië

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Front

A

Plaats waar gevochten wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geallieerden

A

Groot-Brittannië, de Sovjet-unie, de Verenigde Staten en hun bondgenoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Koopvaardijschepen

A

Handelsschepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Operatie Barbarossa

A

Duitse aanval op de Sovjet-Unie (1944)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rode leger

A

Leger van de Sovjet-Unie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Slag om Engeland

A

Duitse aanval op Engeland (1940)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Slag bij midway

A

Slag waarbij de Amerikaanse marine Japan een zware nederlaag toebracht (1942)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Slag om Stalingrad

A

Grote veldslag waarbij een Duitse leger voor het eerst werd verslagen door een Sovjetleger (1942-1943)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Arbeidsinzet

A

De verplichting voor mannen van 17 tot 40 jaar om in Duitsland te werken (in Nederland vanaf 1942)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bombardement

A

Het werpen van bommen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Censuur

A

Controle op publicaties en nieuws

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Collaboratie

A

Samenwerking met de vijand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Deportatie

A

Gedwongen verplaatsing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Distributiesysteem

A

Systeem dat zorgt voor een eerlijke verdeling van goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Dwangarbeider

A

Iemand die verplicht werk moest doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gelijkschakeling

A

Aanpassing aan het nazi bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hongertochten

A

Tochten naar het platte land voor voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Rassenleer

A

Theorie over verschillen tussen ‘mensenrassen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Razzia

A

Klopjacht op mensen

24
Q

Schaarste

A

Tekort

25
Q

Zwarthandel

A

Onwettige handel

26
Q

Spoorweg staking

A

Staking van het Nederlandse spoorwegpersoneel om de Duitse troepentransporten te dwarsbomen

27
Q

Wanneer viel Duitsland Polen binnen

A

1 september 1939

28
Q

Wanneer veroverde het Duitse leger Denemarken Noorwegen Nederland België Luxemburg en een groot deel van Frankrijk

A

Tussen april en juni 1940

29
Q

Wanneer begon Hitler de aanval op de Sovjet-unie (operatie Barbarossa)

A

In de zomer van 1941

30
Q

Wat gebeurde er eind 1941

A

De Duitse troepen liepen vast want ze waren niet voorbereid op de strenge Russische winter

31
Q

Wat gebeurde er op 7 december 1941

A

Japan viel de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor aan

32
Q

Wanneer verklaarde Hitler de oorlog aan de VS

A

In december 1941

33
Q

Wat gebeurde er in het voorjaar van 1942

A

De Duitsers hervatten hun aanval op de Sovjet-unie

34
Q

Wanneer was d-day

A

6 juni 1944

35
Q

Wanneer pleegde Hitler zelfmoord

A

30 april 1945

36
Q

Wanneer was de Tweede Wereldoorlog voorbij

A

Een week nadat Hitler zelfmoord pleegde (Duitsland capituleerde)

37
Q

Wat gebeurde er vanaf 1931

A

Japan bezetten grote gebieden in het oosten van China

38
Q

Wie is president Roosevelt

A

De president van Amerika

39
Q

Wie volgde president Roosevelt op in 1945

A

President Truman

40
Q

Wanneer viel de eerste atoombom in Japan en waar

A

Op 6 augustus 1945 in de stad Hiroshima de tweede atoomboom enkele dagen later op Nagasaki

41
Q

Wanneer capituleerde Japan (gaf over)

A

15 augustus 1945

42
Q

Wanneer gaven de laatste troepen van de asmogendheden in Afrika zich over

A

Mei 1943

43
Q

Welke landen waren niet in bezet tijdens de oorlog maar merkten wel dat er oorlog was

A

Suriname en de Nederlandse Antillen

44
Q

Waar werden de Duitsers in Nederland zijn nazi’s opgesloten in concentratiekampen

A

Op het eiland Bonaire

45
Q

Stierven er meer burgers of soldaten tijdens de Tweede Wereldoorlog

A

Burgers

46
Q

Welke stad was gebombardeerd door de Duitse luchtmacht

A

Rotterdam, er vielen 650 tot 900 doden en 80.000 Rotterdammers werden dakloos

47
Q

In Oost-Europa vielen meer burgerslachtoffers dan in West Europa waardoor kwam dat

A

Door de Duitse rassenleer

48
Q

Wie is Jozef Stalin

A

Russische dictaattor die de Tweede Wereldoorlog de grote vaderlandse oorlog noemde

49
Q

Wie is Franklin Roosevelt

A

President van de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog hij overleed op 12 april 1945

50
Q

Welke bevolkingen waren minderwaardig

A

De Joodse en de Slavische bevolking

51
Q

Wanneer veroverde de Japanners Nederlands-Indië

A

In 1942

52
Q

Wat gebeurde er op 10 maart 1945

A

Amerikanen voerden een lucht aanval uit op de Japanse hoofdstad Tokyo 

53
Q

Wat gebeurde er op 1 oktober 1944 in Putten

A

Het verzet had een Duitse officier gedood

54
Q

Wat gebeurde er in de winter van 1944

A

Er ontstond een groot voedseltekort in de Randstad

55
Q

Hoeveel mensen stierven er tijdens de hongerwinter

A

Ruim 20.000 mensen