begrippen neurobiologische ontwikkelingsstoornissen Flashcards

1
Q

pleiotropie

A

een enkel gen dat meerdere fenotypische kenmerken tot gevolg heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

selectieve koppeling of assortative mating

A

idee dat mensen met bepaalde problematieken elkaar opzoeken en samen kinderen voortbrengen die zo kwetsbaarheid voor beide (of meer) aandoeningen overerven
= gelijkwaardige relatievorming, ‘stand trouwt stand’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

neurodiversiteitsparadigma

A
  • ontkent niet het ‘anders zijn’ noch de eventuele neurobiologische variatie
  • hekelt het stellen van een diagnose als representatie van het stoornisdenken (=> dat iemand als onvolwaardig aanduidt + dat impliceert dat iemand moet passen om te passen)
  • ziet diagnose en behandeling niet als poging om te helpen of zorgen maar als sociale norm die opgedrongen wordt + stigmatiserend + essentiële ongelijkwaardigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

joint attention

A

de vaardigheid om bepaalde sociale interacties aan te gaan zoals delen, volgen en richten van aandacht op een object of gebeurtenis door gebruik van oogbewegingen en gebaren en het afstemmen hiervan op andere persoon
= gedeelde aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

echolalie

A

is het dwangmatig herhalen van woorden of zinnen van een gesprekspartner of een andere bron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

idiosyncrasie

A

een eigenschap of het gedrag of karakter van een individu, waarmee het zich onderscheidt van de rest (een eigenaardigheid)
vb. speciaal woordgebruik, eigen taaltje,..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

encefalitis

A

hersenontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

soft signs

A

kleine tekentjes van neurologische onrijpheid die je kan vinden bij gedetailleerd neurologisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pneumo-encephalografie

A

aftappen hersenvocht en vervangen door lucht, zodat hersenen via röntgenstralen zichtbaar worden en afwijkingen kunnen worden opgespoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stigma

A

vooroordelen - iemand met diagnose anders ordenen in hoofd en anders bejegenen in dagelijks leven
- kan ook door persoon zelf zijn = zelfstigma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rubberneck fenomeen

A

verwijst naar file langs de weg tegenover een ongeval omdat mensen ‘hun nek uitsteken’ en vertragen om te kijken wat er gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sensorische tic

A

onwillekuerig bepaalde zintuigelijke sensaties opzoeken (tic)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dystone tic

A

kort maar aangehouden abnormale houdingen (tic)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

blepharospasme

A

oog dichtknijpen en enkele seconde aanhouden (tic)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

oculogyre

A

ogen helemaal omhoog doen voor tijdje, alsof iris verdwijnen (tic)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

iodosyncratische triggers

A

iedereen heeft zijn eigen uitlokkers en verminderaard van tics

17
Q

coprofenomenen

A

onvrijwillige expressie van sociaal onacceptabele woorden of gebaren

18
Q

complexe tics

A

meerdere spiegroepen tegelijk, lijkt vaak op doelgerichte beweging

19
Q

echopraxie

A

iemands bewehing nadoen (ongewild)

20
Q

copropraxie

A

onwillekeurige obscene, schokkende gebaren

21
Q

coprolalie

A

schokkende dingen zeggen (ongewild)

22
Q

dyskinesieën

A

onbedoelde overmatige bewegingen van het lichaam

23
Q

choreatische beweging

A

plotselinge, onwillekeurige gecoördineerde, maar rukkende beweging

24
Q

athetotische beweging

A

onophoudelijke, krampachtige onwillekeurige langzame buig- en strekbeweging van vingers en tenen
(veroorzaakt door beschadiging in extrapiramidaal systeem)

25
Q

Lorna wing typologie stijlen van contactname autisme

A
  • aloof = afzijdig => helemaal op zichzelf
  • passive = passief en accepterend => contact aanvaarden, maar zelf niet opzoeken
  • active but odd = actief maar vreemd => contact actief opzoeken, maar geen wederkerigheid, monoloog, niet afgestemd op de ander
  • hyperformal = formeel en stijf => ook contact zoeken maar heel formeel en stijf, kleine proffen
26
Q

ticstoornissen zijn in hun zuiverste vorm puur neurologisch, waarom dan in psychiatrieboeken?

A
  • psychische last > somatische
  • last omwille reactie van andere (psychische last secundair)
  • begint vaak op kinderleeftijd en daarom zoeken ouders vaak naar hulp in psychiatrie omdat ze er van uitgaan dat tics een gevolg zijn van stress
  • geassocieerde comorbiditeiten die psychiatrische hulp vereisen
  • psychofarmaca als behandeling
27
Q

palilalie

A

spraakstoornis die wordt gekenmerkt door het onvrijwillig en vaak snel
herhalen van woorden of zinnen.