Begrippen Hoofdstuk 6 Flashcards
Bruto binnenlands product (bbp)
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in een land in een jaar
Europe Unie (EU)
Samenwerkingsverband van 28 Europese landen met onder meer onderlinge vrijhandel
Export
Verkoop van goederen en diensten aan het buitenland
Exportquote
Percentage van de export ten opzichte van het bbp
Import
Inkoop van goederen en diensten in het buitenland
Importquote
Percentage van de import ten opzichte van het bbp
Internationale arbeidsverdeling
Ieder land produceert die goederen en diensten waar het het best of goedkoopst is
Interne markt
Gezamenlijke markt van alle landen van Europese Unie waarbinnen vrijhandel is
Invoerrechten
Belasting op ingevoerde goederen en diesten
Multinational
Bedrijf met vestigingen in veel landen
Open economie
Een economie die veel handel met het buitenland drijft
Protectie
Bescherming van de eigen economie tegen buitenlandse concurrentie
Schaalvoordelen
Voordelen van schaalvergroting
Subsidie
Een geldbedrag waarmee de overheid goederen of diensten goedkoper maakt
Wereldhandel
De totale internationale handel van alle landen
Extern effect
Een ‘bijwerking’ van de markt (een gevolg van vraag of aanbod waar geen prijs voor betaald wordt)
Negatief extern effect
Extern effect waarbij de welvaart daalt
Positief extern effect
Extern effect waarbij de welvaart stijgt
Welvaart
De mate waarin mensen in staat zijn om hun behoefte aan schaarse goederen en diensten te bevredigen
Accijns
Kostprijsverhogende belasting op sommige goederen
Belasting op inkomen, winst en vermogen
Belasting op inkomen, winst en vermogen die de belastingplichtige zelf afdraagt
Collectieve goederen
Goederen die niet in individueel leverbare eenheden verkocht kunnen worden
Collectieve sector
Overheid en de sociale fondsen
Kostprijsverhogende belasting
Belasting op goederen en diensten die de kostprijs verhogen