Begrippen 2.1 Flashcards
1
Q
Begroting
A
Een overzicht van je verwachte inkomens en uitgaven voor de komende periode.
2
Q
Budget
A
Het bedrag dat je kunt uitgeven
3
Q
Huishoudelijke uitgaven
A
Dagelijkse uitgaven. De uitgaven voor je huishouden, zoals voor boodschappen, voor persoonlijke verzorging, uitgaan en cadeautjes.
4
Q
Incidentele uitgaven
A
Meestal grote uitgaven die je af en toe doet, zoals uitgaven voor kleding, apparaten en vakantie.
5
Q
Soorten inkomens
A
- Loon (Salaris)
- Winst
- Uitkering
6
Q
Vaste lasten
A
Uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen.