begrippen Flashcards

1
Q

lactaatacidose

A

verzuring door te veel lactaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

H-vorm lactaatdehydrogenase

A

komt voor in het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

M-vorm lactaatdehydrogenase

A

komt voor in lever en spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

glycogeen

A

gemakkelijk mobiliseerbare vorm van reserveglucose (polymeervorm van glucose), vertakte ketens van glucose-eenheden, glucosebuffer tussen maaltijden en tijdens belangrijke spieractiviteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nucleosidefosfaatsuikers

A

algemene glucosyldonoren bij biosynthese van disachariden en polysachariden, vb: UDP-glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

primer (glycogeensynthese)

A

minstens 4 glycosidische resten in keten aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

insuline

A

peptidehormoon, bestaande uit 2 polypeptideketens (A & B) onderling verbonden door disulfidebruggen, gevormd uit prepro-insuline, geeft signalen via receptoren op cellen, wordt niet opgenomen door cellen, regelt opname glucose door 2 belangrijke weefsels adhv insuline-afhankleijke translocatie van glucostransporters (GLUT’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

glucagon

A

polypeptidehormoon, gesecreteerd door alfa-cellen van pancreas, sitmuleert glycogeenafbraak in lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

adrenaline/epinefrine

A

behoort tot groep de katecholaminen, gesecreteerd door bijniermergcellen (adrenal medulla), stimuleert glycogeenafbraak in spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

second messenger

A

intracellulaire signaalmolecule, vb: cAMP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

glycokinase

A

katalyseert bepaalt glucosedrempel voor start van glycogeensynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fosforylase

A

sensor voor bloedsuikerspiegel in levercellen, bepaalt glucosedrempel voor einde van glycogeenafbraak en synthese glucose 1-P

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

histonen

A

houden DNA compact, geen transcriptie mogelijk, te veel elektrostatische reacties, kunnen positief geladen zijn vanwege positieve lading op zijketen Lysine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stikstofbalans

A

hoeveelheid N opgenomen uit voedsel vs hoeveelheid N afgescheiden
negatief: te veel uitgescheiden (vb: anorexia) => tekort aan AZ => spieren, vetweefsel, organen afgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

niet-essentiële aminozuren

A

kunnen we zelf aanmaken (Alanine, arginine, aspartaat, asparagine, cysteïne, glutamine, glycine, glutamaat, proline, serine, tyrosine)
! cysteïne & arginine essentieel bij prematuren, arginine essentieel bij groeiende kinderen, tyrosine essentieel bij personen met fenylketonurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

essentiële aminozuren

A

moeten uit voeding opgenomen worden, als 1 minder aanwezig is => limiterend => ongunstige stiktstofbalans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

metabolisme

A

som van alle chemische reacties die in het organisme plaatsvinden waarbij energie wordt geproduceerd of verbruikt, in elke cel aanwezig, aanpasbaar aan alle omstandigheden, georganiseerd in metabolische routes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

anabolische reacties

A

synthese, endergonisch (verbruiken energie), spiersamentrekkingen, actief ionentransport, thermogenese (temperatuur op peil houden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

katabolische reacties

A

afbraak, voornamelijk oxidatie, exergonisch (energie komt vrij -> nodig voor anabolimse, arbeid…), afbraak brandstofmoleculen (koolhydraten -> erythrocyten, zenuwweefsel; vetzuren -> lever; aminozuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

adenosinetrifosfaat

A

ATP, adenine, ribose, fosfaateenheid, fosfoanhydridische bindingen => high energy bonds, nucleotide, energiedrager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

delta G = gibbs-vrije-energie

A

verandering van vrije energie die optreedt bij een bepaalde reactie, maximale hoeveelheid energie die wordt vrijgegeven bij een verandering van toestand A naar toestand B, spontaan als het negatief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

delta G 0 = standaard-gibbs-vrije-energie

A

standaardconcentraties: alle concentraties = 1 mol/l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

delta G 0 ‘ = biochemische standaard-gibbs-vrije-energie

A

alle concentraties = 1 mol/l behalve de concentratie protonen = 10^-7 mol/l => ph = 7 -> standaard gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

fysiologische delta G

A

actuele concentratie in cel => heel variabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
redenen actieve karakter ATP (3)
1. bij ph 7 wordt fosfaatrest geïoniseerd => sterke elektrostatische afstoting => als binding gesplitst wordt komt er veel energie vrij => totale delta G is negatief 2. minder resonantiestructuren dan ADP en Pi samen (meer resonantiestructuren = stabieler) => gesplitste vorm gestabiliseerd 3. vrijgestelde protonen opgenomen => evenwicht naar rechts (gesplitste vorm)
26
energiestatus
controleert metabolische reacties, energielading als index
27
oxidatie
verlies van elektronen, NADH -> NAD+
28
reductie
winst van elektronen, NAD+ -> NADH
29
nicotinamide-adenine-dinucleotide
NAD+, vitaminedeel, 2 ribosen, 2 fosfaatgroepen, adenine, vooral bij katabole processen
30
nicotinamide-adenine-dinucleotide-fosfaat
NADP+, vooral bij anabole processen, extra fosfaatgroep
31
flavine-adenine-dinucleotide
FAD, suikerdeel, vitamine B2
32
co-enzym
geactiveerde vorm van getransfereerde groep die moet worden overgedragen
33
vitamine K
vetoplosbaar, noodzakelijk voor bloedstolling
34
vitamine A (retinol)
vetoplosbaar, noodzakelijk voor groei (tekort => nachtblindheid)
35
vitamine D
vetoplosbaar, regelt metabolisme van fosfor en calcium (tekort => slechte beendervorming)
36
vitamine E (alfa-tocoferol)
vetoplosbaar, verhindert oxidatie van onverzadigde membraanlipiden
37
glucose
voornaamste vorm waarin koolhydraten worden geabsorbeerd uit de darm en worden gepresenteerd aan cellen voor hun metabolisme, voornaamste energiebron voor hersenen
38
medulla
merg
39
bifosfaat
2 gescheiden fosfaatgroepen
40
difosfaat
2 gebonden fosfaatgroepen (pyrofosfaat)
41
dehydrogenase
algemene term voor enzymen die redoxreacties uitvoeren adhv NAD+
42
mutase
enzym dat intramoleculaire verplaatsing van chemische groep katalyseert
43
dehydratatie
water-groep afsplitsen
44
kinase
enzym die fosforylering katalyseert
45
4 isozymen van pyruvaatkinase
4 identieke subeenheden, verschillend geregeld, katalyseren zelfde reactie M1: spier, M2: foetale vorm, L: lever, A: andere vormen
46
epimerisatie
oriëntatie van een groep aanpassen
47
anaplerotische reacties
reacties die ervoor zorgen dat intermediaire niet opgeraken en cyclus niet stilvalt
48
reductiepotentiaal E
neiging om elektronen op te nemen, in V, standaardcondities (25°C, 1 atm, 1 mol/l)
49
reductans
elektronendonor, meest negatieve E, elektronen sneller afgeven, lage affiniteit
50
oxidans
elektronenacceptor, minst negatieve E, elektronen sneller opnemen, hogere affiniteit
51
redoxreactie
elektronen gaan spontaan naar molecule met meer positieve potentiaal
52
ubichinon
co-enzym Q, membraanverankerde elektronendrager, pendelsysteem
53
b-c1-complex
cytochroomreductasecompex, elektronen van ubichinon naar cytochroom c, dimeer
54
cytochroom a-a3
cytochroomoxidasecomplex, dimeer, elektronen van cytochroom c naar O2
55
cytochroom
eiwit met Fe-bevattende heemgroep, alterneert tussen Fe2+ en Fe3+ toestand
56
superoxide-anion
O2-, uiterst giftig, foutief zuurstofintermediair die ontstaat tijdens oxidatieve fosforylatie, opgevangen door superoxidedismutase
57
peroxide-anion
O2 2-, wordt niet meer vrijgesteld van cytochroom bij vorming H2O, foutief zuurstofintermediair die ontstaat tijdens oxidatieve fosforylatie
58
waterstofperoxide
H2O2, wordt niet meer vrijgesteld van cytochroom bij vorming H2O, foutief zuurstofintermediair die ontstaat tijdens oxidatieve fosforylatie, opgvangen door katalase of peroxidase
59
hydroxylradicaal
OH*, wordt niet meer vrijgesteld van cytochroom bij vorming H2O, foutief zuurstofintermediair die ontstaat tijdens oxidatieve fosforylatie
60
rotenon & amytal
gif/drugs, die afgifte van elektronen aan co-enzym Q blokkeren
61
antibioticum antimycine A
blokkeert elektronentransfer van cytochroom c
62
ATP-synthase
F0F1-ATPase, H+-ATPase, katalyseert ATP-synthese F1: perifeer membraangedeelte, 5 eiwitten F0: integraal membraangedeelte, 3 verschillende ketens
63
2,4-dinitrofenol (DNP)
zwak zuur, beweegt zich makkelijk in membraan, wordt toegevoegd aan respiratorische keten => neemt protonen op een brengt ze terug naar matrix => protonengradiënt wordt voortdurend afgebouwd
64
thermogenine
natuurlijk ontkoppelingseiwit, mitochondriale batterij kortsluiten => warmte vrijgesteld, UCP-1, UCP-2, UCP-3 => gelijkaardige functie
65
FMN
cofactor, stevig gebonden op een van de polypeptiden van het NADH-dehydrogenasecomplex
66
cytochroom P450
in elektronentransportketen van lever, maakt geen ATP, afbraak vreemde stoffen (medicijnen)...
67
GLUT-1
glucose-transporter in lever, insuline-afhankelijk
68
GLUT-2
glucose-transporter in pancreas, zorgt dat insuline geexocyteerd wordt uit glycogeengranules
69
GLUT-4
glucose-transporter in spier- en vetcellen, transparantie van membraan voor glucose stijgt bij hoge concentratie aan glucose, cel sluit af voor glucose-opname bij lage concentratie aan glucose (GLUT-4 naar TGN)
70
fosforylase-a
actieve, gefosforyleerde vorm van fosforylase, gemodifieerd op Ser 14 door SPK-P, breekt glucogeen af
71
fosforylase-b
inactieve, niet-gefosforyleerde vorm van fosforylase, breekt glucogeen af
72
glycogeensynthase
maakt glycogeen aan
73
tetrahydrofolaat
tetrahydropteridine + p-aminobenzoaat + glutamaat co-enzym werkzaam: 2x reductie van folinezuur (vitamine B9) -> folaat => dihydrofolaat => tetrahydrofolaat
74
cobalamines
complexe structuren, element van groep vitamine B12, cofactor vb: adenosylcobalamine komt tussen bij L-methylmalonyl-coA -> succinyl-coA vb: methylcobalamine komt tussen bij vorming methionine
75
methylering
ontgiftigingsmechanisme, gebruikt in synthese van creatine, choline, adrenaline
76
transaminasen
aminotransferasen, aminogroep getransfereerd
77
pyridoxaalfosfaat
co-enzym, belangrijk bij alle transamineringsreacties, gevormd uit ATP en pyridoxaal (een vitamine B6) belangrijk bij reactie: AZ + NAD(P)+ + water <=> ammonium + ketozuur + NAD(P)H + proton
78
ureoteel
bij mens en zoogdieren wordt ammonium omgezet tot ureum (ongevaarlijk stikstofproduct)
79
uricoteel
vogels en reptielen zetten ammonium om tot urinezuur
80
ammonoteel
vissen scheiden ammonium uit
81
glycogene AZ
AZ die enkel omzetbaar zijn in glucose
82
ketogene AZ
AZ die enkel omzetbaar zijn in ketonlichaampjes en vetten
83
nucleotiden
base + suiker + fosfaatgroep(en)
84
nucleoside
base + suiker
85
purinering
zesring + vijfring + 2 N-atomen, substituenten op zesring (A & G)
86
pyrimidinering
zesring (C & T & U)
87
adenine
A, base, in DNA & RNA, purine, aminogroep op 6
88
guanine
G, base, in DNA & RNA, purine, ketogroep op 6, aminogroep op 2
89
cytosine
C, base, in DNA & RNA, pyrimidine, ketogroep op 2, aminogroep op 6
90
thymine
T, base, in DNA, pyrimidine, ketogroep op 2 & 6, methylgroep op 5
91
Uracil
U, base in RNA, pyrimidine, ketogroep op 2 & 6
92
lipiden
vlot oplosbare componenten in niet-polaire organische solventen, kleinere & macromoleculen, overwegend apolair en hydrofoob, bevatten vetzuren of zijn afgeleid van vetzuren
93
vetzuren
alkylketens (hydrofobe staart) eindigend op carboxylgreop (hydrofobe kop)
94
acetaat/azijnzuur
verzadigd vetzuur, 2 C
95
verzadigd vetzuur
geen dubbele bindingen
96
onverzadigd vetzuur
1 of meer dubbele bindingen, steeds gescheiden door methylgroep, cis-configuratie (knik) => belangrijk voor opbouw, fluïditeit en beweeglijkheid van membranen
97
propionaat/propionzuur
verzadigd vetzuur, 3 C
98
butyraat/boterzuur
verzadigd vetzuur, 4 C
99
myristaat/myristinezuur
verzadigd vetzuur, 14 C
100
palmitaat/palmitinezuur
verzadigd vetzuur, 16 C
101
stearaat/stearinezuur
verzadigd vetzuur, 18 C
102
arachidaat/arachidinezuur
verzadigd vetzuur, 20 C
103
palmetoleïnezuur
onverzadigd vetzuur, 16 C, 1 dubbele binding
104
oleïnezuur
onverzadigd vetzuur, 18 C, 1 dubbele binding
105
linolzuur
onverzadigd vetzuur, 18 C, 2 dubbele bindingen
106
linoleenzuur
onverzadigd vetzuur, 18 C, 13 dubbele bindingen
107
arachidonzuur
onverzadigd vetzuur, 20 C, 4 dubbele bindingen
108
monoacylglycerol
ester van 1 vetzuur en glycerol
109
diacylglycerol
ester van 2 vetzuren en glycerol
110
triacylglycerol
ester van 3 vetzuren en glycerol
111
witte vetweefsel
alveolair bindweefsel (rijk aan bloedvaten), adipocyten overheersen, bijzonder geschikt voor synthese, stockering, hydrolyse van TAG's
112
adipocyten
karakteristieke ronde, lipide-accumulerende cellen, vetcellen
113
bruin vetweefsel
vetdeposities in nek & schouders, belangrijk bij pasgeborenen en dieren in winterslaap, rijk aan mitochondrion, energie uit terminale oxidatie gebruiken om warmte te produceren
114
enterocyten
darmcellen
115
lipolyse
vrijstelling van vetzuren en glycerol uit TAG
116
ketolichamen
meest wateroplosbare vorm van lipide-energie, acetoacetaat, bèta-OH-butyraat, aceton
117
ketosis
ketonlichamen vrijgesteld door lever
118
cholesterol
27 C-atomen, 1 OH-groep, 3 zesringen, 1 vijfring, 1 dubbele binding, 1 vertakte alkalische staart
119
primaire galzuren
galzuren rechtstreeks uit cholesterol gemaakt in lever, 1 of 2 extra hydroxylgroepen in vergelijking met cholesterol
120
secundair galzuur
primair galzuur zonder OH groep op positie 7 (afgesplitst door darmbacteriën)