begrippen Flashcards

1
Q

ontwikkelingstaken

A

= development tasks
- de reeks van vaardigheden en vermogens (bekwaamheden) die mensen ontwikkelen doorgeen hun levensloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

drie bronnen van ontwikkelingstaken

A
  • lichamelijke rijping
  • individuele waarden en normen
  • culturele / maatschappelijke verwachtingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

resilience

A

= veerkracht, weerstandigheid
- bekwaamheid zich aan te passen aan uitdagingen en bedreigingen voor de ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ontwikkelingstaken van de adolescentie

A
  • Psychologische adaptatie aan fysieke verandering
  • Leren mannelijke of vrouwelijke sociale rol in te vullen ( genderidentiteit – match vinden tussen biologisch geslacht en innerlijk )
  • Verwerven van volwassen manieren van denken (bv. hypothetisch-deductief redeneren )
  • Bereiken van emotionele en economische onafhankelijkheid ( t.o.v. ouders)
  • Ouders hebben minder invloed omdat peers belangrijker worden
  • Ontwikkeling van meer volwassen manieren van omgaan met leeftijdsgenoten van beide geslachten
  • Verwerven van waarden en een ethisch kader voor gedrag
  • Identiteitsconstructie ( veilig gevoel van ‘zelf’ in seksuele, morele en maatschappelijke termen )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

menarche

A
  • eerste menstruatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

spermarche

A
  • eerste zaadlozing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

anorexia nervosa

A
  • Hongeren zichzelf uit, uit angst om dik te worden
  • Buitensporig diëten, verlies van 25 – 50% van lichaamsgewicht, extreem verstoord lichaamsbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bulimia nervosa

A
  • Vreetbuien worden gevolgd door zelfopgewekt braken en purgeren door middel van laxeermiddelen
  • Streng dieet en beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

binge-eating disorder

A
  • Vreetbuien ZONDER compensatorisch purgeren; leidt normaal tot overgewicht en obesitas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stadia van zich outen

A
  • zich anders voelen (6-12jaar)
  • verwarring (11-15jaar)
  • aanvaarding (leeftijd varieert)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

theorie van Paiget: formeel operationele fase

A
  • capaciteit voor abstract, systematisch, wetenschappelijk denken ontwikkeld
  • hypothetisch-deductief redeneren en propositioneel denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hypothetisch deductief redeneren

A
  • deductie van hypothesen vanuit algemene theorie
  • redeneren begint met mogelijkheden en ontwikkelt naar realiteit (omgekeerd bij concreet-operationeel)
  • rekening houden met invloed van mogelijke variabelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

propositioneel denken

A
  • evalueren van de logica van verbale proposities ZONDER referentie naar omstandigheden uit de echte wereld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

imaginair publiek

A

de overtuiging van adolescenten dat ze de focus zijn van ieders aandacht en bezorgdheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

persoonlijke fabel

A

omdat tieners er zo zeker van zijn dat anderen hen observeren, ontwikkelen ze een vervormde opinie over hun eigen belangrijkheid. Ze beginnen zich speciaal en uniek te voelen (bereiken grote momenten van glorie en zinken eveneens tot ongebruikelijke laagtes van wanhoop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dual systems theory als verklaring voor risicogedrag adolescenten

A

Limbisch systeem krijgt enorme boost door hormonale overvloeding bij begin van de puberteit. Het cognitieve controle systeem daarentegen loopt achter en ontwikkelt trager => risicogedrag van adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

identiteit (Erikson)

A
  • definiëren wie je bent, wat je belangrijk vindt, en de richting die je uit wil in het leven.
  • Een proces van exploratie gevolgd door toewijding: aan idealen, roeping, relaties, seksuele oriëntatie, etnische groep
  • Binding inzake beroep, persoonlijke relaties, seksuele oriëntatie, etnische groep, idealen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

identiteitsverwarring (Erikson)

A
  • Gebrek aan richting en zelfdefiniëring
  • beperkte exploratie in adolescentie
  • vroegere psychosociale conflicten niet opgelost
  • maatschappij beperkt keuzes
  • onvoorbereid voor fasen van volwassenheid ( aanvaarding van intimiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

identity achievement

A
  • mensen vinden antwoord op de vraag wie ben ik
  • een toestand van voorlopige stabiliteit die je voorbereid op de volgende stap
  • hoog niveau van binding, hoog niveau van exploratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

moratorium

A
  • het uitstellen, geen vastlegging van identiteit
  • laag niveau van binding, hoog niveau van exploratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

identity foreclosure

A
  • je gaat de identiteit van iemand anders overnemen zonder zelf te exploreren
  • misverstand van traditie
  • hoog niveau van binding, laag niveau van exploratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

identity diffusion

A
  • identiteitsverwarring
  • laag niveau van binding, laag niveau van exploratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

corumination

A

Samen piekeren
- Gerelateerd aan depressie en angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

aangeleerde hulpeloosheidstheorie

A
  • gevoel van geen controle te hebben over negatieve gebeurtenissen; klassiek experiment met honden van Seligman)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Weiners attributietheorie

A
  • focust niet op conditionering, maar focust op cognitieve aspecten (Hoe verklaar ik wat er met mij gebeurt?)
  • globaal OF specifiek
  • Permanent OF tijdelijk
  • Intern of Extern
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

biologische veroudering

A
  • universele achteruitgang van het functioneren van organen en systemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

vrije radicalen

A

natuurlijke producten van stofwisseling, sterk-reagerende chemische stoffen in aanwezigheid van zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hypertensie

A

hoge bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

atherosclerose

A

slagadervervetting/ verkalking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

ermerging adulthood

A

zich geleidelijk ontwikkelende volwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

intimiteit (Erikson)

A
  • Een permanente keuze (commitment) maken voor levenspartner
  • omvat opgeven pasverworven onafhankelijkheid, opnieuw omschrijven identiteit
  • sterke identiteit helpt
  • beïnvloed relaties, werk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

isolement (Erikson)

A
  • eenzaamheid, zelf-absorptie
  • aarzelen om intieme relaties aan te gaan
  • vrees om identiteit te verliezen
    -> concurreren, verwerpen van verschillen, bedreigd door dichtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

droom (Levison)

A

beeld van zichzelf in de wereld van volwassenen dat richting geeft aan nemen van beslissingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

mentor (Levison)

A

oudere en meer ervaren persoon in wereld waarin men zich wil inwerken (oudere collega -> zorgt ervoor dat jonge man/ vrouw vooruitkomt in haar beroep)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

intern werkmodel

A

=Iedereen heeft model hoe een relatie moet verlopen (initiatief, lichamelijke intimiteit, tijd), werkmodel ontwikkelt op basis van vroege hechting
- set van verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

cohabitation

A

(ongehuwd) samenwonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

presbyopie

A

=Leeftijdsgerelateerde verziendheid
- Veranderingen zijn in de elasticiteit van de lens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

presbycusis

A

hardhorigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

angina pectoris

A

hartbeklemming, pijn op de borst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

aritmie

A

hartritmestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

osteoporose

A

Ernstig verlies van botmassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

hardiness

A

Tegen een stootje kunnen – beschrijft een soort individu die best kan omgaan met stress die onvermijdelijke uitdagingen van het leven met zich meebrengen
- control, commitment and challenge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

generativiteit (Erikson)

A
  • zich openstellen voor anderen op manieren die volgende generatie helpen en begeleiden
  • engagement reikt verder dan eigen zelf (en partner of familie)
  • opvoeden van eigen kinderen en steun van andere familieleden nu uitgebreid tot mentor-relaties op werk of binnen de maatschappij
  • brengt persoonlijke doelen en culturele vereisten samen
  • optimistisch ‘geloof in de soort’ is een belangrijke motivator.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

stagnatie (Erikson)

A
  • plaatst eigen comfort en zekerheid boven uitdaging en opoffering
  • op zichzelf gericht, genotzuchtig, opgeslorpt door zichzelf
  • gebrek aan betrokkenheid op of bezorgdheid voor jonge mensen
  • weinig interesse voor productiviteit op werk en steunen van talenten. Focus op aan zichzelf werken (‘self-improvement’)
  • focust op wat iemand kan krijgen van anderen, eerder dan wat men kan geven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Levinsons “seizoen” van de middelbare volwassenheid

A
  • Overgang naar middelbare volwassenheid (40-45j)
  • gevoel dat er slechts beperkte tijd overblijft
  • evalueren van vroege volwassenheid
  • drastische of kleine verandering maken
  • “Herbouwde” levensstructuur (45–50), waarbij geconfronteerd met 4 ontwikkelingstaken
  • Leeftijd 50j- overgang (50-55j)
  • Culminerende levensstructuur (55-60j)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

vaillants opvatting over middelbare volwassenheid

A
  • Middelbare volwassenen = houders van betekenis en waarde
  • bewaker van cultuur
  • verantwoordelijkheid voor functioneren van gemeenschap
  • “de fakkel doorgeven” wordt belangrijker
  • focus op langetermijndoelen
  • persoonlijke doelen minder centraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Possible self of mogelijke zelven

A

= Wat men hoopt te worden (waarnaar men streeft) of angst heeft om te worden (probeert te vermijden)
- Sterke motivator van actie in midlife + speelt een protectieve rol in zelfvertrouwen (functie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

launching

A

=hoogtepunt van het proces van loslaten (van kinderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

longitudinaal design

A

Dezelfde groep wordt op verschillende momenten onderzocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

cross-sectioneel design

A

Verschillende (leeftijds-)groepen worden onderzocht op hetzelfde moment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

sequentieel design

A

Vergelijking van meerdere cross-sectionele of longitudinale studies (sequenties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

vloeiende intelligentie

A
  • gebaseerd op de fundamentele informatieverwerkingscapaciteiten
    -> ontdekken van relaties tussen stimuli, analytische snelheid, werkgeheugen
  • progressieve uitval vanaf midden 20
  • Ruimtelijke visualisatie, cijferreeksen, letter-cijfer volgorde, symbolen zoeken
  • erfelijkheid bijzonder hoog.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

gekristalliseerde intelligentie

A
  • vaardigheden gebaseerd op: geaccumuleerde kennis, ervaring, goed inschattingsvermogen, beheersen van sociale gewoontes en gebruiken
  • gewaardeerd door cultuur van persoon
  • woordenschat, verbaal begrip, algemene informatie, logisch redeneren.
  • pieken op middelbare leeftijd, dalen in tachtiger jaren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

ontwikkelingstaken late volwassenheid

A
  • Aanpassen aan dalende lichamelijke kracht en gezondheid
  • Aanpassen aan met pensioen zijn (bv. minder inkomsten)
  • > contacten met mensen van jouw leeftijd; wonen (beperking)
  • Aanpassen aan de dood van de partner
  • Bereiken van ego-integriteit
  • > tevreden zijn met wat men bereikt heeft
  • > aanpassen aan onvermijdelijke mix van overwinningen en teleurstellingen (i.h.b. liefde en relaties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Gemiddelde levensverwachting

A

het aantal jaren dat een individu van bepaald cohort kan verwachten te leven (=> statistisch concept, beschrijft individu als lid van een cohort)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Gezonde levensverwachting

A

aantal vitale, gezonde jaren zonder chronische ziekte of handicaps dat een individu van bepaald cohort kan verwachten te leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Maximale levensduur

A

Genetische grens levensduur voor individu zonder externe factoren - gaat ervan uit dat er een genetische grens is.
- theoretisch concept; geen statistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Osteoartritis

A
  • ontstoken, pijnlijke, stijve/gezwollen gewrichten en spieren
  • verslechterd kraakbeen bij frequent gebruikte gewrichten
  • niet hele lichaam doet pijn, wel bepaalde gewrichten
  • meerderheid tonen bepaalde vorm (sterke individuele verschillen)
59
Q

Reumatische artritis

A
  • Auto-immuunreactie die leidt tot inflammatie van bindweefsel (membranen die gewrichten omhullen) en het hele lichaam treft
  • overmatige groei van kraakbeen
  • algemene stijfheid, inflammatie en pijn, ernstig verlies van mobiliteit
  • toename na de menopauze, redenen onbekend
60
Q

Ouderdomsdiabetes

A

= diabetes mellitus, diabetes type 2
- slechte regeling wegens onderproductie van insuline (pancreas) of receptorschade

61
Q

Primaire (biologische) veroudering

A
  • genetisch gestuurde achteruitgang
  • treffen alle leden van een soort
  • treden zelfs op bij goede gezondheid
62
Q

Secundaire veroudering

A
  • achteruitgang wegens erfelijkheid en omgeving
  • treffen slechts bepaalde individuen: dragen bij tot broosheid (frailty)
  • ziektes en beperkingen
    -> artritis – diabetes type II – kwetsuren (valpartijen) – mentale handicaps
  • Betreft niet alle leden van een cohort
63
Q

Dementie

A

reeks stoornissen die bijna steeds op late leeftijd optreden

64
Q

Multidimensionaliteit van de ontwikkeling

A

Bepaalde functies blijven stijgen, anderen gaan dalen

65
Q

Old-age dependency ratio + uitdaging door dit begrip

A
  • Percentage mensen die 65+ zijn gedeeld door mensen die “kunnen” werken
  • Gestegen over de 30j maar zou constant moeten blijven
    => Uitdaging dus om mensen langer te laten werken zonder zich op te offeren
66
Q

Puberteit

A
  • verschillende biologische gebeurtenissen die uiteindelijk leiden tot een volwassen lichaam en seksuele maturiteit
  • Meestal af om 15
  • Gedefinieerd als ontwikkelingstaak
67
Q

Leptine

A
  • Hormoon dat geproduceerd wordt door vetcellen
  • Leptine heeft een link met jonger tienermama’s
  • Vetcellen “voortplanting” signaleren aan leptine
68
Q

Prefrontale cognitieve controlenetwerk

A
  • Controleert subcorticale regio’s die te maken hebben met emoties en beloning
  • Inhibitorische functies, plannen i.v.m. uitgestelde beloning, hoog risicogedrag, impulsief gedrag, gevoeligheid voor onmiddellijke beloning
69
Q

Idealisme

A

= diepe overtuiging van een systeem van ideeën
- Kan positief of negatief zijn

70
Q

Lateralisatie van de hersenen

A
  • Cognitieve functies beginnen aan één kan van de hersenen te ontwikkelen
  • Hemisferen beginnen te verschillen - Gebeurt vroeger bij meisjes dan bij jongens
  • Zorgt dat taal in linker hemisfeer beter ontwikkeld wordt bij meisjes
  • Kostprijs voor jongens is beter wiskundige vaardigheden
71
Q

Sociaal-emotioneel netwerk (SEN)

A
  • Iets dat op sociale en emotionele stimuli reageert
  • Maakt deel uit verwerking van beloning
  • In vroege adolescentie hervormd door de hormonale veranderingen in de puberteit
  • Gelokaliseerd in limbische en paralimbische gebieden van hersenen
72
Q

Delen van SEN in limbische en paralimbische gebieden

A

Omvat amygdala, ventrale striatum (nucleus accumbens) van de basale ganglia, de orbitofrontale cortex en superieure temporale sulcus
=> is subcorticaal: onder cortex

73
Q

Structuur limbisch systeem

A

Cingulate gyrus (“riem” boven corpus callosum), Hippocampus, Amygdala, Orbitofrontale cortex, delen van de Basale Ganglia, Anterieure Thalamische nuclei

74
Q

Functies limbisch systeem

A
  • Emotioneel gedrag & beloning: Amygdala, OFC, Ventrale zijde van de Basal Ganglia (Nucleus Accumbens)
  • Leren: Hippocampus
  • Opvolgen/monitoren en cognitieve controle: Anterior Cingulate (ACC)
  • Verwerking van emotionele en sociale prikkels en beloningen te maken
  • Niet alles van het limbisch systeem is deel van het sociaal-emotionele netwerk
75
Q

Cognitieve controlenetwerk

A

Systeem : doelgericht gedrag
- WG vooral gebaseerd op LPFC, FP en DLPFC
- Plannen, gevolgen van eigen gedrag simuleren, gedrag initiëren en veranderen
- Inhiberen

Systeem 2: gedrag opvolgen en sturen
- Medial frontale cortext en anterior cingulate
- Volgt lopende activiteiten op, detecteert fouten en past prestaties aan
- Regelt mate cognitief controle die nodig is om gedrag in overeenstemming te houden met doelen

76
Q

Mensen met ADHD zijn mensen die….

A

…minder intensief of korter beloning of bekrachtiging ervaren
- Bekrachtigingsysteem werkt minder goed en ze zijn voortdurend op zoek naar andere sensatie

77
Q

Nucleus accumbens

A

Deel van ventrale basale ganglia, sterk gerelateerd aan gevoelens van beloning
- Accumbens activiteit weerspiegelt omvang van de beloning bij adolescenten
- Kan gerelateerd zijn aan impulsief en risicogedrag

78
Q

Warme context

A
  • Context met beschikbaarheid tot directe feedback, beloningscontexten
  • Adolescenten zoeken warme contexten en risicogedrag om beloningsgevoeligheid te stimuleren
79
Q

Koude context

A
  • Context waar mensen rationaliseren over optimale keuze
  • Enige omstandigheden waar adolescenten (15jaar) de besluitvormingsvaardigheden (logica) en kennis over risico’s gebruiken die tot volwassen niveau zijn ontwikkeld
80
Q

Acculturatieve stress

A
  • Conflict met culturele meerderheid (pesten, vooroordelen, discriminatie)
  • Adolescente gevoeligheid, identiteitsontwikkeling vertraagt, conflict met ouders
  • Hangt af van respect en openheid van culturele meerderheid
81
Q

Slijtage

A

= wear-and-tear
- door meer verbruiken, meer verslijten
- Maar onlogisch want actieve mensen ervaren niet meer maar minder slijtage

82
Q

Asynchrone biologische veroudering

A

Verschillende delen lichaam verouderen met verschillende snelheden op verschillende leeftijden

83
Q

Behavioral genetics

A

= Analyseren hoe sterk gedrag/trek of levensverwachting, gecorreleerd is tussen mensen die genetisch gerelateerd zijn

84
Q

Verouderingsgenen

A

Genen die begin van bepaalde leeftijd gerelateerde veranderingen controleren
- Bv. menopauze of grijs haar

85
Q

Telomeertheorie van Hayflick

A
  • Telomeren die bij elke deling verkorten en uiteindelijk hun functie gaan verliezen (slijtage)
  • Telomeren zijn beperkt
86
Q

Telomeer

A
  • Eind stukjes van DNA die DNA beschermen tijdens de celdeling tegen mutaties
87
Q

Telomerase

A

Enzym Telomerase kan snelheid van verkorting vertragen of zelfs effecten doen omkeren

88
Q

Telomeerlengte

A
  • Telomeer erfelijk/genetisch bepaald (X-linked)

Bepaald door levensstijl
- Roken, sedentaire levensstijl/niet bewegen), stress
- Chronische ziektes versnellen telomeerverkorting in WBC
- Voortdurende stress (zorgen voor ouder met dementie, ernstige depressie) verlaagt telomerase en versnelt dus telomeerverkorting
- Zonnen/bruinen is stressor voor huid en vergt veel celdeling
- Sterk link met psychische storingen

89
Q

Antioxidanten

A

= vitamine C en E en betacaroteen in groenten en fruit helpen schade door vrije radicalen te voorkomen

90
Q

Cross-linking

A
  • Proteïnevezels die oorspronkelijk los van elkaar stonden, krijgen met leeftijd de neiging om zich te verbinden (‘linking’) en elkaar te overlappen (‘cross-linking’).
  • Weefsel zal dan minder elastisch worden
91
Q

Refractiekracht

A

=proces waar lichtstralen door het oog onder een bepaalde hoek ‘gebroken’ worden

92
Q

Basaal metabolisme

A

= Calorieën die we verbranden in rusttoestand

93
Q

Emerging adulthood

A

=zich geleidelijk ontwikkelen naar volwassenheid

94
Q

Dual-cycle model

A

=exploratie afwisselend in breedte en diepte
- Nieuwe verbintenissen aangaan en bestaande verbintenissen evalueren

95
Q

Levensstructuur

A
  • Onderliggend patroon van leven van een persoon (op bepaald moment in de tijd)
  • Bestaat uit relaties met belangrijke anderen (individuen, groepen en instellingen namelijk; partner, peers, ouders)
  • Definiëren als individu door bestaan van relaties, sociale relaties definiëren wie we zijn
  • Opbouw van levensstructuur duurt 5 tot 7 jaar
96
Q

Veilig hechtingspatroon in kindertijd

A
  • Werkmodel: comfortabel met intimiteit, niet bang verlaten te worden
  • Volwassen relaties: vertrouwen, geluk, vriendschap
97
Q

Vermijdend hechtingspatroon in kindertijd

A
  • Werkmodel: nadruk op onafhankelijkheid, wantrouwen, angst voor verbondenheid
  • Volwassen relaties: jaloezie, emotionele afstand, weinig lichamelijk genot
98
Q

Resistent hechtingspatroon in kindertijd

A
  • Nabijheid weigeren, ernstigste werkmodel
  • Werkmodel: zoeken naar snelle liefde, totale versmelting
  • Volwassen relaties: jaloezie, wanhoop en emotionele pieken en dalen
99
Q

Unpaid domestic

A

Werken van vrouwen in huishouding in ‘vrije tijd’

100
Q

Glaucoom

A

Schade aan de oogzenuw, meestal als gevolg van een verhoogde druk in het oog

101
Q

Cilliarspieren

A

Kringspieren in de ogen die helpen met de accommodatie (samen met de lens)
- als ze ontspannen zijn (lange afstand), dan breekkracht minimaal

102
Q

Horen

A

Perifere waarneming van geluid

103
Q

Luisteren

A

Horen met aandacht en intentie
- om informatie te begrijpen moet je aandacht geven aan geluid, van horen naar luisteren

104
Q

Cochlea

A

= Slak, oor met labyrint waarin haarcellen zitten die met leeftijd minder goed functioneren

105
Q

Switchen

A

=Selectieve aandacht van persoon naar een andere brengen

106
Q

Een envelop

A

= een verandering van frequentie doorheen de tijd

107
Q

Common cause

A
  • Twee factoren die typisch zijn voor common cause
    -> Verbindingen tussen zenuwcellen zijn beschermd door myeline en hoe beter bescherming, hoe beter informatieoverdracht. Die myeline wordt met leeftijd minder goed
    -> Invloed van neurotransmitters in synaptische kloof die alles bepalen (denken, ervaring)
  • Genetische factoren en oxidatieve stress (theorie van veroudering op celniveau)
  • Veranderingen betrekken alle functies, dus niet verassend dat correlatie tss hardhorigheid en cognitieve verwerkingssnelheid zo hoog is (model verklaart niet waarom correlatie zo sterk is)
108
Q

Cascade

A
  • Causale relatie tussen cognitieve achteruitgang en hardhorigheid
  • Op vlak van gedrag
    -> Communicatie wordt moeilijker, minder contact met andere mensen, minder inspiratie, weinig motivatie, veel voor gsm
    => in depressie vallen omwille van sociale isolatie
  • Wat gebeurt in de hersenen bij cascade i.v.m. gedrag
    -> Minder input, zenuwactiviteit in auditieve regio’s worden minder
    -> Leidt dat effecten zich voorzetten op hoge vlak van verwerking en bevorderen de al gebeurende leeftijdsgerelateerde aftakeling van het zenuwstelsel
    => Hearing aid kan cascade onderbreken en cognitieve achteruitgang verminderen
109
Q

Cognitive load of cognitieve compensatie hypothese

A
  • Naarmate we ouder worden en bepaalde daling in functies ervaren, beginnen we functies te compenseren door cognitie
  • Als luisteren achteruitgaat, moeten meer cognitieve bronnen investeert worden om verstaan wat er gebeurt
  • Bronnen zijn dan niet/minder beschikbaar voor andere cognitieve taken
  • Oudere in permanente multi-tasking stress
110
Q

Erectieproblemen

A
  • Verminderde bloedtoevoer van en naar penis, meer stimulatie nodig om erectie te krijgen
  • Frequent probleem
  • Mogelijk gerelateerd aan psychische problemen, ziekte, kwetsuren en verlies interesse
  • Levensstijl heeft invloed
    -> Hoe eerder je stopt met seksuele activiteiten, hoe vroeger problemen komen
    -> Leren omgaan met veranderingen
111
Q

Well-adjusted volwassenen

A
  • Goed aangepaste volwassen
  • Laag in angst en depressie
  • Hoog in autonomie, zelfaanvaarding en levenstevredenheid
112
Q

Commitment story

A
  • Verhaal eigen engagement
  • Positieve interpretatie van levensgebeurtenissen
  • Overtuiging dat iets goeds komt uit tegenslag
113
Q

Leiderschap op werkplek

A

≠de baas zijn
=verantwoordelijkheden opnemen, andere mensen kansen geven om verantwoordelijkheden op te nemen en niet altijd om erkenning vragen

114
Q

Jong-Oud taak

A
  • Taak van Levinson in MV
  • Nieuwe manieren vinden om zowel jong als oud zijn
115
Q

Destructie-creatie taak

A
  • Taak van Levinson in MV
  • Erkennen van vroegere destructiviteit, trachten om waardevolle zaken te creëren voor latere generaties
116
Q

Mannelijkheid-vrouwelijkheid taak

A
  • Taak van Levinson in MV
  • Evenwicht tussen mannelijke en vrouwelijke kanten van zichzelf vinden
  • Mannen en vrouwen beginnen meer op elkaar te lijken
117
Q

Betrokkenheid-afzonderlijkheid taak

A
  • Taak van Levinson in MV
  • Evenwicht tussen betrokkenheid met externe wereld en grotere focus op eigen waarden en doelen
118
Q

Geuite vijandigheid in middelbare volwassenheid

A
  • Frequente woede-uitbarstingen
  • Onbeleefdheid, minachting
  • Onaangenaam verbaal en niet- verbaal gedrag
  • Relatie tussen fysisch, psychisch welzijn en vijandigheid sterker
119
Q

Glazen plafond

A
  • Kans om leidende functies te hebben verhoogd met jaren van ervaring
  • Maar er bestaan grote verschillen M/V en zwarte en blanke mensen
  • Betrekking tot fase in MV waar het niet meer verder gaat, waar je niet meer kan verbeteren maar waar je ziet dat anderen (blanke mannen, vrienden van boss) wel promoties krijgen.
120
Q

Burn-out

A
  • Resultaat van langdurige stress op het werk
    -> Overload, weinig steun en aanmoediging van baas
  • Gerelateerd aan
    -> Mentale uitputting; aandacht, geheugenproblemen
    -> Verlies van persoonlijke controle, depressie
    -> Lichamelijke ziekte
    -> Verminderd gevoel van succes, zwakke prestaties, absenteïsme, ontslag
121
Q

Selectie-effect

A
  • Mensen die afvallen zijn geen toevallige steekproef en die lang blijven ook nie
122
Q

Oefening effecten

A

=Mensen die deelnemen aan onderzoek kunnen gemotiveerd worden om dingen te trainen en bij een lang longitudinaal onderzoek zullen ze specifieke dingen herinneren

123
Q

Cohorte-effecten

A

=effecten die gerelateerd zijn aan verschillen of bijzonderheden van specifiek cohort

124
Q

Perceptuele snelheid

A

=vlotte vergelijking van vlot bewegende objecten
- Daalt in MV

125
Q

Praktisch probleemoplossingsvermogen

A
  • Evalueren van levensechte situaties
  • Doelen bereiken die hoge mate van onzekerheid hebben
  • Gesteund door expertise
126
Q

Expertise

A
  • Hoe je belangrijke dingen kan inbrengen
  • Uitgebreide, sterk georganiseerde basis van kennis
  • Voorzien van efficiënte, effectieve aanpak
  • Om problemen op te lossen
  • Georganiseerd rond abstracte principes
  • Resultaat van jaren van oefenen en ervaring
127
Q

Braindrain

A

= oogopgeleide en geschoolde individuen verlaten hun regio om elders te gaan. Het verwijst naar het verlies van getalenteerde mensen en intellectuele middelen die een negatieve impact op oorspronkelijke locatie?

128
Q

Plasticiteit in de late volwassenheid

A

=enorme verbeteringen in mentale en lichamelijke functies mogelijk, zelfs bij 80+ met handicaps

129
Q

Ageism

A

=negatieve stereotype over veroudering

130
Q

Waarschijnlijk te sterven

A

=waarschijnlijkheid dat je als lid van steekproef van cohort betrokken bent van dood

131
Q

Levensverwachting cross-over

A

=verhoudingen van levensverwachtingen veranderen

132
Q

Slaapapneu

A

=ademhaling stopt gedurende 10s tijdens het slapen

133
Q

Valpartijen

A
  • Achteruitgang in gehoor, gezicht en mobiliteit beperken evenwicht
  • Verzwakte botten, gebroken heup
  • Hoge kans op spoedopname

Gevolgen
- 50% slaagt er na heupbreuk niet meer in te wandelen zonder hulp
- Vallen en angst voor vallen beperken sociale activiteit
- Prevalentie. verminderen door sporten en oefenen of/en wandelstok of loophulp

134
Q

Alzheimer

A
  • Vorm van dementie
  • Vroege symptomen zijn ernstige geheugenproblemen
  • Behandeling maar geen herstelling

Vroeg verloop
- (Opslaan) recente herinneringen
- Ernstige desoriëntatie (tijd, datum, plaats)
- Verlies van verre herinneringen
- Depressie

Latere verloop
- Persoonlijkheidsveranderingen (bv. seksuele agressie)
- Versterkte depressie
- Verlies complexe en doelgerichte bewegingen, spraakproductie
- Verlies bekwaamheid om vertrouwde objecten te herkennen
- Vatbaar voor besmettingen

135
Q

Amyloid plaques

A

=afzettingen buiten de neuronen van verslechterde proteïnes

136
Q

Neurofibrillary tangles

A

=neurovezelachtig kluwen binnen neuronen. Bestaan ook uit verslechterd Amyloid en onthouden abnormaal proteïne tau

137
Q

Acetylcholine

A

=steunt communicatie tussen neuronen ook in verre hersengebieden, tekort veroorzaakt problemen met waarneming, geheugen, redeneren
- Verlaagd niveau bij AD

138
Q

Serotine

A

=regelt opwinding en slaap, lage niveaus veroorzaken slaapstoornissen en agressieve uitbarstingen
- Verlaagd niveau bij AD

139
Q

Familiaal genetisch risicofactor bij ziekte van Alzheimer

A

=dominante overerving
- vroeg begin (30-60 jaar), afwijkende genen op chromosomen 1, 14, 21
- Kinderen overerven het, verloopt en ontwikkeld snel

140
Q

Sporadisch genetisch risicofactor bij ziekte van Alzheimer

A
  • later begin, verschillende genetische risicofactoren, APOE4 en frequenter
141
Q

Ziekte van Parkinson

A
  • Achteruitgang van subcorticale motorneuronen
  • Dopamine productie in substantia nigra (basaal ganglia)
  • Tremor, schuifelgang, evenwichtsproblemen
  • Breidt uit naar corticale regio’s
  • Gelijkaardige symptomen als alzheimer
  • Type dementie dat begint in basale Ganglia, en daarom beginnen symptomen sneller motorisch
142
Q

Cerebrovasculaire dementie

A

=Opeenvolging van beroertes veroorzaken stap voor stap achteruitgang van mentale bekwaamheid
- 15% van alle dementies (meest frequente behalve AZ)
- Hoger bij mannen (bloeddruk) en bij vrouwen slechts na 75 jaar

143
Q

APOE4

A
  • Allel op chromosoom 19
  • E4 verhoogt risico op dementie
  • Van beide ouders krijgen
  • Bepaalt hoe goed mechanisms werken die onze zenuwcellen beschermen
  • Bepaalt op welke leeftijd mechanisms verzwakken
  • Link met versnellen van opslaan beta amyloïde