begrippen 1.2 Flashcards

1
Q

Het in elkaar zetten van een product.

A

assemblage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Politieke vorm waarbij de staat alle bedrijven bezit en bepaalt welke producten worden gemaakt.

A

communistische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gebied waar buitenlandse bedrijven zich vrij mogen vestigen en weinig belasting betalen.

A

speciale economische zone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gebied in een ander werelddeel dat in het bezit is van (meestal) een Europees land.

A

kolonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bedrijf met vestigingen in verschillende landen.

A

multinationale onderneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bedrijf dat veel arbeid nodig heeft.

A

arbeidsintensieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stad met meer dan 10 miljoen inwoners

A

megastad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een stad met daaraan vastgegroeide (voor)steden en dorpen.

A

agglomeraties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een aantal aaneengesloten stedelijke gebieden met meerdere miljoenensteden.

A

megalopolis/megaregio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het aantal klanten dat producten wil kopen.

A

afzetmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Industrie die gebaseerd is op hoogstaande technische kennis.

A

hightechindustrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uitvoer van goederen en diensten naar een ander land.

A

export

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly