Bedrijfseconomie hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen gelduitgaven en kosten?

A

Gelduitgaven verlagen de hoeveelheid liquide middelen, dus het kas_ of banksaldo.
Als een bepaalde activiteit leidt tot een verlaging van de winst is er sprake van kosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn opbrengsten?

A

De som van de vergoedingen waar een organisatie recht op heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is afzet?

A

De verkochte hoeveelheid producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de verkoopprijs?

A

De vergoeding per product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan de omzet berekend worden?

A

Omzet = afzet x verkoopprijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn 3 manieren om kosten in te delen?

A
  1. kostensoorten
  2. constante en variabele kosten
  3. directe en indirecte kosten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar word er naar gekeken bij het indelen van kosten naar kostensoorten?

A

Naar welke productiefactor de kosten veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe zijn de kosten ingedeeld bij de indeling in kostensoorten?

A
  1. kosten van grond_ en hulpstoffen
  2. kosten van arbeid
  3. kosten van duurzame productiemiddelen
  4. kosten van grond
  5. kosten van diensten van derden en belastingen
    a. kostenverhogende belasting
    b. winstbelasting
  6. kosten van vermogen
    a. kosten van vreemd
    vermogen: interestkosten
    b. kosten van eigen
    vermogen: vereist rendement
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is kostenverhogende belasting?

A

Belastingen die worden geheven over goederen en diensten, zoals onroerendezaakbelasting (OZB), accijnzen en invoerrechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is winstbelasting?

A

De belastingdienst trekt de fiscaal toegestane kosten van de omzet af. Wat overblijft is het resultaat voor belasting (EBT). Het wettelijk vastgestelde percentage gaat naar de belastingdienst en het overige bedrag is dividend of winstreserve.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn kosten van vreemd vermogen/interestkosten en hoe worden interestkosten berekend?

A

De vergoeding voor geld dat een organisatie geleend heeft.

interest = totaal terug te betalen bedrag - geleende bedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn kosten van eigen vermogen/vereist rendement?

A

De vergoeding die eigenaren eisen voor het beschikbaar stellen van vermogen. Deze vergoeding is afhankelijk van het resultaat van de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn 2 doelen van accijnzen?

A
  1. inkomen verwerven

2. gebruik van bepaalde producten beperken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houd de kostenindeling: constante en variabele kosten in?

A

Een indeling die de relatie legt tussen kosten en bedrijfsdrukte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn constante kosten (vaste kosten)?

A

Kosten die niet variëren met de bedrijfsdrukte. Ze zijn constant gedurende een bepaalde periode. Constante kosten kunnen veranderen door verandering in capaciteit (uitbreiding) en prijswijzigingen (jaarlijkse huurverhoging).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn variabele kosten?

A

Kosten die wel variëren met de bedrijfsdrukte. Hoe drukker het bedrijf, hoe meer de variabele kosten toenemen.

17
Q

Wat zijn 3 manieren hoe variabele kosten kunnen variëren met de bedrijfsdrukte?

A
  1. progressief variabele kosten
  2. proportioneel variabele kosten
  3. degressief variabele kosten
18
Q

Wat zijn progressief variabele kosten?

A

Variabele kosten die per product steeds hoger worden, naarmate de bedrijfsdrukte toeneemt.

19
Q

Wat zijn proportionele variabele kosten?

A

Kosten die per product gelijk blijven als de bedrijfsdrukte toeneemt.

20
Q

Wat zijn degressief variabele kosten?

A

Kosten die per product lager worden, naarmate de bedrijfsdrukte toeneemt.

21
Q

Bij welke 3 tools die het management gebruikt om beslissingen te maken wordt de indeling van kosten in constante en variabele kosten gebruikt?

A
  1. bepalen van een kostprijs per product
  2. bepalen van het operationeel hefboomeffect
  3. uitvoeren van een break-evenanalyse
22
Q

Hoe word de kostprijs per product berekend als het gaat om identieke producten?

A

kostprijs per product = totale kosten / totaal aantal producten

23
Q

Hoe word de kostprijs per product berekend bij variabele kosten?

A

kostprijs per product = variabele kosten / het begroot aantal producten (werkelijke bezetting)

24
Q

Wat is de operationele hefboomfactor van de kostenstructuur?

A

Een factor die aangeeft hoeveel het resultaat veranderd als de afzet veranderd. Hoe hoger het aandeel constante kosten in de totale kosten, hoe hoger de operationele hefboomfactor van de kostenstructuur.

25
Q

Wat is het break-evenpunt?

A

Het punt van de verkoop van hoeveel producten een organisatie geen winst, noch verlies draait.

26
Q

Wat is de break-evenanalyse?

A

De methode om het aantal producten te berekenen waarbij het break-evenpunt is bereikt.

27
Q

Wat is break-evenafzet?

A

Het aantal verkochte producten bij het break-evenpunt.

28
Q

Wat is het contributiemarge?

A

De marge die overblijft per product voor het dekken van de constante kosten en het eventueel maken van winst. (dekkingsbijdrage)

29
Q

Wat is een veiligheidsmarge?

A

Het percentage waarmee de afzet mag dalen voordat er verlies wordt geleden. Hoe verder de werkelijke of verwachte afzet van het break-evenpunt ligt, hoe beter.

30
Q

Wat is het target break-evenpunt?

A

Hoeveel er verkocht moet worden om een bepaalde winst (target) te maken.

31
Q

Wat zijn afzetverhoudingen?

A

De relatieve verdeling van de verkochte hoeveelheden.

32
Q

Hoe kan een organisatie aan een gemiddeld contributiemarge komen?

A

Door de afzetverhoudingen uit het verleden en van vergelijkbare organisaties te bestuderen of met behulp van de controller, wie de constante kosten kan achterhalen, waardoor de break-evenomzet ongeveer berekend kan worden.

33
Q

Wat houd de kostenindeling naar directe en indirecte kosten in?

A

Kosten worden toegerekend aan een product of dienst van een organisatie.

34
Q

Wat zijn directe kosten?

A

De kosten van een organisatie waarvan het oorzakelijk verband tussen het ontstaan van de kosten en het product of dienst inzichtelijk is. De prijs van een product of dienst is dus bekend.

35
Q

Wat zijn indirecte kosten (overhead)?

A

De kosten van een organisatie die niet direct aan een product, dienst of afdeling kunnen worden toegewezen.

36
Q

Wat is een kostendrager?

A

Het rekenkundig object (product/dienst) waarvan de organisatie de kostprijs wil weten.

37
Q

Wat houd het toerekeningsprobleem in?

A

Wat houd het toerekeningsprobleem in?

38
Q

Waarom word het toerekeningsprobleem groter als een organisatie complexer wordt?

A

Omdat er meerdere eindproducten worden gemaakt en dit resulteert in indirecte kosten.