Basiswoordenlijst- [12,14] Flashcards
Equus
Equi, m. Avus
Paard
Fui
Esse, Sum, esse
Zijn
Excepi
Excipere, excipio
- Eruit nemen
- Opvangen
Exercitus
Exercitūs, m, fructus
Leger
Exii
Exire, exeo, ire
Weggaan (uit)
Exspectare
Exspecto, amare
- Wachten
- Verwachten
Externus
Externa, externa, Externum, bonus
- Uitwendig
- Buitenlands
Extremus
extrema, extremum
Uiterst
E/ex
+abl.
Uit
Ego
Ik
Enim
- Immers
2. Namelijk
Eo
Daarheen
Ergo
Dus
Et
Voegw. En
Bijw. Ook
Etiam
- Ook
2. Zelfs
Feci
Facere, facio
- Maken
- Doen
- (+BVG) maken tot
Facilis
Facilis, facile
1. Gemakkelijk
Factum
Facti, onz
- Daad
- Feit
Fama
Famae, vr.
- Gerucht
- Faam
Fatum
Fati, onz.
Lot
Tuli
Latus
Ferre, fero
- Dragen
- Brengen
Ferrum
Ferri, onz
- Ijzer
- Wapen
Fides
Fidei, vr
- Vertrouwen op
- Trouw
Factus
Fieri, fio
- Gebeuren
- Worden
Filius
Filii, onz
Zoon
Fines
Finium, m
Gebied
Finis
Finis, m
- Einde
- Grens
- Doel
Flumen
Fluminis, onz
Rivier
Fortis
Fortis, forte
- Sterk
- Dapper
Fortuna
Fortunae, vr
Lot
Fortunae
Fortunarum, vr
Fortuin
Frater
Fratris, m
Broer
Fructus
Fructūs, m
Vrucht
Fuga
Fugae, vr
Vlucht
Fugi
Fugere, fugio
Vluchten
Gens
Gentis, vr
- Geslacht
- Volk, stam
Genus
Generis, onz
- Afkomst
- Geslacht
- Soort
Gessi
Gestus
Gerere, gero
Dragen
Gratia
Gratiae, vr
- Charme
- Dank
Gravis
Gravis, grave
- Zwaar
- Ernstig
-gressus
- gredi, -gredior
- gaan
Habui
Habere, habeo
- Hebben
- Houden
- Beschouwen als
Homo
Hominis, m
Mens
Honor
Honos
Honoris, m
- Eer
- Eretitel
- Ereambt
Hostis
Hostis, m
Vijand
Haud
Helemaal niet
Hîc
Haec, hoc
Deze/dit hier
Hīc
Hier
Hūc
Hierheen
Iacere
Iacio
Werpen
-icere
-icio
Werpen
Ignis
Ignis, m
Vuur
Imperium
Imperii, onz
- Bevel
- Rijk
- Oppergezag
Impetus
Impetūs, m
- Vaart
- Aanval
Incepi
Incipere, incipio
Beginnen
Inferior
Inferior, inferius
Lager gelegen
Ingens
Ingens, ingens
Enorm, reusachtig
Iniuria
Iniuriae, vr
- Onrecht
- Belediging
Ira
Irae, vr
Woede
Ii
Ire, eo
Gaan
Iter
Itineris, onz
Reis, tocht
Iussus
Iussi
Iubere, iubeo
Bevelen
Iuppiter
Iovis, m
Jupiter
Ius
Iuris, onz
Recht
Iuvenis
Iuvenis, m
Jongeman
Iam
- Al
2. Dadelijk
Ibi
Daar
Idem
Eadem, idem
Dezelfde
Ille
Illa, illud
Die/dat daar