Ba1C1 Flashcards

1
Q

Waardoor wordt ontlasting bruin?

A

door het bilirubine (afbraakstoffen van rode bloedcellen) dat in gal zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de twee doelen van het maag-darmkanaal?

A
  • opnemen van voeding

- voortduwen van voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke twee groepen zijn de afwijkingen in het maag-darmkanaal te verdelen?

A
  • slijmvliesafwijkingen

- motiliteitsafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke vier MDL aandoeningen kwamen het meest voor in de eerste helft van de 20e eeuw?

A
  • infectieuze diarree
  • virale hepatitis (A, B en C)
  • tuberculose tr. digestivus
  • peptisch ulcus, maagbloeding en maagperforatie, maagkanker (komt nog steeds veel voor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem vier infectieuze diarreeën.

A

Salmonella
Shigella
Yersinia
Campylobacter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom vormt een bloeding uit een ulcus in maag/duodenum een groot risico?

A

Bloeding/perforatie –> arteriële bloeding –> kan fataal zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Door welke bacterie worden ulcera en kanker in maag/duodenum veroorzaakt?

A

Helicobacter pylori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke twee vormen van endoscopie waren er tot 2000?

A

Gastroscopie: slokdarm, maag, begin twaalfvingerige darm
Coloscopie: dikke darm en laatste stuk dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke vorm van endoscopie kwam er rond 2000 bij?

A

Double Balloon Endoscopy (DBE), push and pull endoscopie, met een ballon en een controller daarvoor.
De dunne darm wordt soortvan ‘opgestroop’ over de ballonnetjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat heeft Gavriel Iddan uitgevonden?

A

Een camerapil die het maagdarmkanaal vastlegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat was de grootste beperking van de eerste camerapil en wat was de oplossing daarvoor?

A

In de dikke darm ging die tuimelen, waardoor er geen 360 graden beeld werd opgenomen. Een nieuwe pil werd ontwikkeld met camera’s aan beide zijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het belang van stentplaatsing in de slokdarm?

A

verbetering van de kwaliteit van leven van de patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een fistel?

A

een niet-natuurlijke verbinding tussen twee holle organen of tussen een hol orgaan en de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvoor kan een stent in de slokdarm gebruikt worden?

A

bijvoorbeeld voor het aan de kant duwen van een tumor of voor het blokkeren van een fistel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het syndroom van Boerhaave?

A

spontane ruptuur van de oesophagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil in training voor endoscopie tussen vroeger en nu?

A

Vroeger direct op de patiënt oefenen, tegenwoordig via spelletjes technieken aanleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke twee gedeeltes van het gehemelte zijn er?

A
Pallatum durum (vooraan)
Pallatum molle (achteraan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke twee arci zijn er in de mondholte?

A

Arcus palatoglossus

Arcus palatopharyngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de drie functies van kauwen?

A

Voedsel verdelen in kleinere brokken
Oppervlakte voedsel vergroten
Voedsel mengen met speeksel en enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke kauwspieren zijn er voor depressie (en protractie)?

A

twee tongbeenspieren
m. pterygoideus lateralis
(ook rol zwaartekracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke kauwspieren zijn er voor elevatie?

A

m. masseter

m. temporalis (+m. pterygoideus medialis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke kauwspieren zijn er voor protractie en retractie?

A

m. pterygoideus lateralis

m. pterygoideus medialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Door welke zenuw worden de kauwspieren geïnnerveerd?

A

n. mandibularis (V3 van n. trigeminus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Door welke zenuw wordt de m. buccinator (geen kauwspier) geïnnerveerd?

A

n. facialis (VII)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke drie speekselklieren zijn er?
Glandula parotides Glandula submandibularis Glandula sublingualis
26
Door welke zenuw wordt de glandula parotidea geïnnerveerd?
n. glossopharyngeus
27
Welke ductus hoort bij de glandula parotides en waar loopt die?
(papilla) ductus parotideus, komt van boven, bij je kies
28
Hoe kun je zien of je te maken hebt met de gl. submandibularis of de gl. sublingualis?
gl. sublingualis ligt meer lateraal.
29
Welke ductus hoort bij de glandula sublingualis?
geen zichtbare ductus --> ducti sublingualis minores
30
Welke ductus hoort bij de glandula submandibularis?
Ductus submandibularis
31
Hoe heet het einde van de ductus submandibularis?
Caruncula sublingualis
32
Door welke zenuwen worden de speekselklieren geïnnerveerd?
n. facialis (VII) en n. glossopharyngeus (IX)
33
De innervering van de tong deelt de tong in twee delen. Welke zijn dit en hoe worden deze delen geïnnerveerd?
anterior: - gevoel: n. lingualis (V2 van n. trigeminus) - smaak: n. facialis (VII) via chorda tympani posterior - smaak en gevoel: n. glossopharyngeus
34
Welke zenuw zorgt voor beweging en vormverandering?
n. hypoglossus
35
Welke drie intrinsieke tongspieren zijn er?
m. transversus linguae = m. verticalis linguae II m. longitundinalis inf. \\ zie blz. 10 van Ba1C1.2
36
Noem de 4 extrinsieke tongspieren.
m. genioglossus m. hypoglossus m. platoglossus m. styloglossus
37
Wat is de n. lingualis?
Aftakking van de mandibularis (V3), komt samen met de chorda tympani (van VII)
38
Uit welke drie delen bestaat de pharynx?
nasopharynx oropharynx laryngopharynx
39
Wat sluit de (laryngo)pharynx af van de larynx?
epiglottus
40
Op welke drie plaatsen wordt de oesophagus vernauwd?
pharynx arcus aortae diaphragma
41
Uit welke vier delen bestaat de maag?
``` cardia (ingang) fundus (bovenaan) corpus (grootste deel) antrum (pars pylorica (voor pylorus)) ```
42
Wat zijn de drie spierlagen in de maag?
stratum longitudinale stratum circulare fibrae obliquae
43
Uit welke vier delen bestaat het duodenum?
pars superior (ampulla, bulbus) pars descendens pars horizontalis pars ascendens
44
Welk deel van de dunne darm komt na het duodenum? En hoe heet het tweede deel?
jejunum, daarna ileum
45
Noem de verschillen tussen jejunum en ileum. Hoe kunnen deze verschillen verklaard worden?
jejunum: - dikker - veel plooien (er moet nog veel opgenomen worden) - lange vasa recta (vocht moet snel weg) ileum: - lymfeknopen (Peyer's patches) (relatief meer gifstoffen mogelijk) - meer kronkelende vaatvoorziening
46
Wat is het devertikel van Meckel?
Uitstekend gedeelte van ileum dat mogelijk nog vast zit aan de umbilicus (navel)
47
Uit welke vier delen bestaat het colon?
``` colon ascendens colon transversum colon descendens colon sigmoideum (rectum) ```
48
Welke drie hulporganen zijn er voor de tractus digestivus?
hepar (lever) vesilica biliaris (galblaas) pancreas (alvleesklier)
49
Wat is de Latijnse benaming van de galblaas?
vesica biliaris
50
Wat is de volgorde van de twee ducti vanaf de vesica biliaris naar de alvleesklier
ductus cysticus | ductus choledochus
51
Welke drie hoofdarteriën komen er van de aorta en gaan richting de buikholte en welke organen voorzien ze van bloed?
truncus coeliacus maag, duodenum, lever, milt, pancreas, galblaas a. mesenterica superior jejunum, ileum, colon ascendens en transversum a. mesenterica inferior colon transversum, descendens, sigmoideum, rectum
52
Welke drie venen komen er samen in de v. porta?
v. splenica v. mesenterica superior v. mesenterica inferior
53
Voor vorming van de buikholte, zie Ba1C1.3 blz 16-17
okay
54
Welke organen liggen intraperitoneaal?
maag ileum en jejunum colon transversum & sigmoideum lever, milt, staart pancreas
55
Welke organen liggen (secundair) retroperitoneaal?
duodenum colon ascendens en descendens pancreas (behalve staart) nieren
56
Welke organen liggen subperitoneaal?
rectum blaas baarmoeder en eierstokken / prostaat
57
Op welke drie manieren kun je de retroperitoneale ruimte benaderen?
1. via omentum minus 2. bovenlangs colon (onder maag) 3. onderlangs colon
58
Welke ligamenten liggen er in het omentum minus?
lig. hepatogastricum | lig. hepatoduodenale
59
Waar ligt het lig. Treitz?
tussen overgang duodenum en jejunum en het middenrif (hiatus oesophagi)
60
Hoe heet het ligament tussen de maag en het colon transversus?
lig. gastrocolico
61
Wat zijn drie namen voor hetgat achter het omentum minus?
foramen omentale foramen epiploicum foramen van winslow
62
Noem vijf belangen van anatomie voor de patiënt
minder invasieve chirurgie, dus: - minder pijn - minder adhesies - minder littekenbreuken - minder infecties en complicaties - cosmetisch
63
Wat is de Latijnse benaming van de mondholte?
cavum oris
64
Waarvoor is de opname van moleculen uit voedsel nodig (3 dingen)?
onderhoud, groei en energie
65
Wat is de algemene structuur van de holle buis?
mucosa submucosa muscularis serosa (adventitia buiten de buikholte)
66
Welke twee lagen zenuwweefsel zijn er in de holle buis?
Meissner: binnenste laag | (Auerbach:) buitenste laag
67
Welke delen van de mondholte zijn gekeratiniseerd en welke delen niet-gekeratiniseerd?
gekeratiniseerd: lippen, palatum durum | niet-gekeratiniseerd: palatum molle, wangen
68
Uit welke drie soorten weefsel bestaat de submucosa?
kleine speekselklieren diffuus lymfoid weefsel (APCs) veel kleine perifere zenuwen
69
Uit welke vier lagen weefsel bestaat de tong?
plaveiselepitheel met papillae lamina propria spierweefsel vet-bindweefsel
70
Welke vier soorten papillae heeft de tong en wat is hun functie? Hoe herken je deze papillae op een microscopische opname?
smaak: - fungiformis (paddenstoelachtig) - circumvallata (heel groot) - foliata (aan de bovenkant bolvormig) transport: filiformis (puntig)
71
Waaruit bestaat de lamina propria van de tong?
zenuwen: neuronen met sensorische vertakkingen | sereuze en mucineuze klieren: vertering
72
Welke neuronen liggen aan de basis van papillae van de tong?
ganglioncellen
73
Smaakpapillen --> blz 9 van Ba1C1.4
okay
74
Hoe ontstaat een plaveiselcelcarcinoom?
Veldjes met plaveiselcellen in het stroma gevormd (die soms ook gaan verhoornen)
75
Uit welke vier lagen bestaan tanden?
glazuur dentine cementum pulpa (bloedvaten en zenuwen)
76
Door welke cellen wordt glazuur gemaakt?
ameloblasten
77
Door welke cellen wordt dentine gemaakt?
ondontoblasten
78
Wat maken ameloblasten, ondotoblasten en cementoblasten?
resp. glazuur, dentine en cementum
79
Door welke cellen wordt cementum gemaakt?
cementoblasten
80
Tot wanneer wordt glazuur en dentine aangemaakt?
glazuur tot vlak voor de eruptie | dentine totdat de tand volgroeid is, wordt wel onderhouden door de ontoblasten
81
Uit welke cellen ontstaan cementocyten?
mesenchymale cellen rond de wortel
82
Hoe ontstaan (kerato)cysten / (amelo)blastomen?
cellen blijven zitten bij verwijdering van de tand en blijven stoffen maken.
83
Welke speekselklieren zijn sereus en welke mucineus?
glandula parotis: sereus glandula submandibularis: sereus > mucineus glandula sublingualis: mucineus >> sereus
84
Hoe zie je microscopisch verschil tussen muceuze en sereuze kliercellen?
muceus: licht gekleurd cytoplasma, basaal plat-ovale kern sereus: donker gekleurd cytoplasma, centraal gelegen, ronde kern PAS-kleuring: sterk aangekleurde mucineuze kliercellen
85
Wat produceren muceuze cellen vooral voor eiwitten?
glycoproteïnen
86
Wat zijn de sikkels van Gianuzzi?
sereuze cellen in een sikkelvorm om muceuze cellen heen
87
Welke twee vezelnetwerken zijn er in intestinaal weefsel?
plexus myentericus | plexus submucosus
88
Welke cellen produceren mucus?
Goblet cellen
89
Zijn kleine speekselklieren sereus of mucineus?
mucineus
90
Uit welke drie delen bestaan speekselklieren?
lobules tubulo-acinaire klieren bindweefsel (ducten, bloedvaten, zenuwcellen en vetcellen)
91
Wat is de structuur van sereuze, mucineuze en gemengde klieren?
sereus: acinair mucineus: tubulair gemengd: tubuloacinair
92
Wat maken sereuze cellen?
meer cellen
93
Wat produceren mucineuze cellen?
meer slijm
94
Wat voor stoffen produceert de glandula parotis?
alpha-amylase (hydrolyse van koolhydraten) | prolinerijke eiwitten met antimicrobiele functie
95
Wat produceert de glandula submandibularis?
alpha-amylase prolinerijke eiwitten lysozyme (hydrolyse van bacteri-celwanden)
96
Wat produceert de glandula sublingualis?
mucus alpha-amylase lysozyme
97
Uit welke twee delen bestaat de m. propria?
circumferentiële spieren | longitudinale spieren
98
Hoe worden adenocarcinomen veroorzaakt?
reflux van maagsappen --> reflux oesofagitis --> epitheelschade en ontsteking --> metaplasie --> aanmaak van slijmepitheel/klierepitheel
99
Wat is de naam van een voorstadium van een adenocarcinoom?
Barrett's oesophagus
100
Wat is metaplasie?
een soort weefsel wordt een ander soort weefsel
101
Welke metaplasie vindt plaats in de oesophagus door reflux?
plaveiselepitheel --> klierepitheel/slijmepitheel (omdat de maag dat ook heeft)
102
Wat is dysplasie?
cellen worden maligne (na metaplasie)
103
Beheersen afbeelding op blz 5/22 van Ba1C1.4!
okay
104
Soorten epitheel op blz. 22 van Ba1C1.4
okay
105
Hoe zijn de maagklieren qua uiterlijk?
kronkelende buisjes (in mucosa)
106
Hoe heten de muceuze cellen in de maag?
voveolaire epitheelcellen slijmnap cellen = surface mucous cells maken mucine, water en maagsurfactant
107
Noem 6 celtypen die in de maag voorkomen
``` pariëtale cellen hoofdcellen endocriene cellen muceuze halscellen slijmnapcellen voveolaire epitheelcellen (?) ```
108
Welke bacteriën kunnen goed tegen zuur?
tuberculose / helicobacter
109
Met wat voor soort epitheel is de maag (en het grootste deel van de tr. dig. tot aan het rectum) bekleed?
simple columnar
110
Wat is pepsine?
een protease, breekt eiwitten af
111
In welk gedeelte van de maag wordt zuur en pepsine geproduceerd? Wat wordt er in de rest van de maag geproduceerd?
in het corpus, in de rest vooral beschermende factoren
112
Welke cellen reguleren de zuurproductie?
G- (vooral in maagantrum) en D-cellen (geven feedback aan de pariëtale cellen)
113
Op welke drie manieren wordt de maag beschermd?
regulatie van zuurproductie muceuze barrière (epitheliale oppervlaktecellen, apicale membraanresistentie) acute reparatie (stamcelregeneratie --> mucoïde cap)
114
Wat maakt welk deel van de maag?
cardia/antrum(/pylorus): mucus (HCl neutralisatie) | fundus/corpus: zuur en pepsine (vertering)
115
Wat is gastritis?
ontsteking maag, door aanwezigheid helicobacter pylori
116
Welke cellen zijn aanwezig bij acute ontsteking en welke bij chronische ontsteking?
acuut: eosinofiele en neutrofiele granulocyten chronisch: lymfocyten en plasmacellen
117
wat is het gevolg van ontsteking in de maag?
meer gatrine geproduceerd ontregeling van de muceuze barrière epitheliale beschadiging
118
Door welke stoffen wordt maagslijmvlies (naast bacteriën) ook kapot gemaakt?
NSAIDs | alcohol
119
Wat is een gatric ulcer?
maagzweer door verlies van mucosa (en muscularis mucosae) door ontsteking --> geen slijmvlies meer, dus gat gebrand
120
Wat is het langetermijneffect van h. pylori?
atrofische gatritis --> verlies van maagklieren door inflammatie --> minder zuur (hyperchlorhydrie --> diarree) en minder intrinsieke factor ( --> anemie)
121
In welke organen van het maagdarmkanaal zijn er villi?
jejunum en ileum
122
Hoe wordt het oppervlakte vergroot in de dunne darm?
plicae --> villi --> microvilli op enterocyten
123
Waaruit bestaat de mucosa van de dunne darm (endoscopisch)?
villi en crypten
124
Wat zijn Brunner klieren?
klieren in de submucosa van het duodenum, maken beschermende stoffen die zorgen voor neutralisatie van het maagzuur door bicarbonaatsecretie (glycoproteines), lijken op de muceuze klieren in de pylorus van de maag (en het antrum)
125
Wat zijn Peyer's patches?
een verzameling lymfefollikels in de submucosa van het ileum
126
Wat is de opbouw van het colon?
glad met crypten (geen villi!) goblet cells absorptive cells lamina propria (stroma, soort steunweefsel)
127
Hoe vindt (stamcel)regeneratie plaats in het colon en de dunne darm?
vanuit de crypten
128
Wat is IBD?
inflammatory bowel disease
129
Welke twee ziektes zijn IBD's en wat is het verschil?
morbus Crohn | colitis ulcerosa
130
Wat is M. Crohn?
focaal, transmuraal | gedeelte van de darm is aangedaan (smal en stenotisch), doet de hele dikte/diepte van de wand aan --> fibrose
131
Wat is colitis ulcerosa?
continue, distaal, oppervlakkig hobbelig en rood slijmvlies door ontsteking ontsteking continu, distaal gedeelte van darm aangedaan diffuse/continue inflammatie van de mucosa (submucosa niet aangedaan) crypten onregelmatig door chronische ontsteking --> meer weefsel tussen crypten (lamina propria)
132
Zie blz 36 van Ba1C1.5 voor verschil colitis ulcerosa en M. Crohn
okay
133
Welke 4 soorten cellen kent de mucosa van de dunne darm en wat heeft het ileum extra?
``` enterocyten Paneth cellen slijmbekercellen (Goblet cellen) M-cellen ileum: Peyer’s patches ```
134
Welke 3/4 cellen kent de mucosa van het colon?
slijmbekercellen (Goblet cellen) absorptieve cellen (enterocyten) stamcellen
135
Schema op blz 2 van Ba1C1.6
okay
136
Bij welke BMI is er sprake van ondergewicht?
BMI<18,5 kg/m2
137
Wat is een orale factor die zorgt voor voedselopname?
kauwen en slikken --> genot/beloning (hedonisme)
138
Waar komt het verzadigingsgevoel vandaan?
maag
139
Wat betekenen orexigeen en anorexigeen?
orexigeen: hongergevoel anorexigeen: verzadigd gevoel
140
welke vier anorexigene factoren geven feedback vanuit het maagdarmkanaal?
rekken maagdarmkanaal cholecystokinine (CCK) glucose, alvleesklier: insuline, glucagon leptine (vetweefsel)
141
welke orexigene factor geeft feedback vanuit het maagdarmkanaal?
ghreline
142
welke twee orexigene factoren geven feedback vanuit het CZS?
``` orexine/hypecretine (hypothalamus): hedonisme neuropeptide Y (NPY) ```
143
Wat doet cholecystokinine (CCK)?
geeft signaal om pylorus te sluiten | geeft stopsignaal naar de hypothalamus
144
via welke twee zenuwen komt informatie binnen over het maagdarmkanaal?
n. vagus --> info rekken | n. splanchnic --> info voedingsstof
145
Uit hoeveel kernen bestaat de hypothalamus?
16
146
Welke vijf functies heeft de hypothalamus?
``` regulatie dag- en nachtritme regulatie van temperatuur regulatie van voortplanting regulatie van hartslag/bloeddruk regulatie van eet- en drinkgedrag ```
147
Wat houdt het centrum concept van de hypothalamus in?
specifieke delen van de hypothalamus zijn verantwoordelijk voor één specifiek gedrag
148
Hoe kun je te weten komen hoe de hypothalamus werkt?
elektrische stimulatie lesie experimenten elektrische afleidingen genetische technieken
149
Welke twee centra zijn er voor de regulatie van voedselopname in de hypothalamus en waar zitten ze?
verzadigingscentrum --> ventromediaal | hongercentrum --> lateraal
150
Wat is hyperfagie?
veel honger --> doodeten
151
Wat is afagie?
niet eten --> verhongeren
152
Welke twee eiwitten remmen MC4R?
AgRP: agouti-related protein NPY: neuropeptide Y deze eiwitten werken orexigeen
153
Welke twee eiwitten stimuleren MC4R?
POMC: pro-opiomelanocortin CART: amphetamine related transcript deze eiwitten werken anorexigeen (dus in het verzadigingscentrum)
154
Wat doet MC4R?
remt voedselopname
155
Welke twee ordes van nuclei zijn er in de hypothalamus voor controle van de voedselopname en voor welke eiwitten zijn de neuronen daar positief?
``` arcuate nucleus (1e orde): AgRP, NPY (hongercentrum) POMC en CART (verzadigingscentrum) paraventriculaire nucleus (2e orde) MC4R ```
156
Hoe wordt leptine gemaakt en wat is de functie ervan?
gemaakt en afgescheiden door vetcellen (adipocyten) leptine is dus een maat voor de hoeveelheid opgeslagen vet stimuleert expressie van CART (anorexigeen) remt afgifte van NPY (orexigeen) leptine werkt dus anorexigeen
157
Wat is parabiosis?
twee dieren/personen samen laten leven, waardoor het gedrag aangepast wordt
158
neuronen en NPY/POMC in wild type of ob/ob muizen --> blz 14/15 van Ba1C1.6
okay
159
Leg uit: hoe snel iemand obees of diabeet wordt, kan zowel van nature als nurture afhangen
nature: bijvoorbeeld genetische afwijking is mogelijk nurture: lifestyle keuze --> bij Pima Indianen in Mexico en Arizona (met dezelfde genetische achtergrond) is een ander percentage diabeten en obese mensen, komt door de leefwijze, het dieet (fat/carb), het werk (zwaar/sessiel) en het leptine niveau
160
Welke twee processen zijn betrokken bij het opslaan van vet?
hyperplasie van adipocyten (op jonge leeftijd, wordt niet afgebouwd) hypertrofie van adipocyten (reversibel door eet en gewicht)
161
In hoorcollege 6 werd vetzucht bij muizen behandeld. Welke vier oorzaken kunnen er zijn?
afwijking in hypothalamus erfelijke afwijking in het Ob gen lifestyle keuze ontwikkelingsstoornis/hyperplasie
162
Wat zijn de drie hoofdkenmerken van anorexia nervosa?
aanhoudend te geringe voedselinname intense angst om aan te komen (dik te worden) of gedrag dat gewichtstoename tegengaat verstoring van het lichaamsbeeld (gewicht of vorm)
163
Welke twee types anorexia nervosa zijn er?
restrictieve type: vasten i.c.m. overmatige lichaamsbeweging | eetbuien / purgerende type: eetbuien afgewisseld met pureergedrag (braken, gebruik van laxantia, diuretica of klysma's)
164
Wat zijn de gevolgen van een geritualiseerd eetschema bij een anorexia nervosa patiënt?
paniek bij doorbreken | buitenshuis eten niet meer mogelijk
165
Noem een aantal lichamelijke gevolgen van anorexia nervosa.
obstipatie en darmklachten (secundaire) amenorroe droge huid, soms bedekt met lanugo, brokkelige nagels, haaruitval dalend basaalmetabolisme en vertraagde bloedsomloop vertraagde botrijping, osteoporose koude-intolerantie cyanose hypotensie en bradycarie ventriculaire ritmestoornissen, decompensatio cordis en plotselinge hartdood
166
Welke lichamelijke gevolgen heeft anorexia nervosa ook als er sprake is van braken/laxeren?
elektrolytstoornissen (hypokaliëmie --> hartritmestoornissen) tandbederf en zwelling van de parotis keelpijn en heesheid beschadiging slokdarm door maagzuur en hoge druk
167
Wat zijn de psychische gevolgen van ondergewicht?
``` rigide/dwangmatige kenmerken somberheid/depressieve symptomen concentratieproblemen snel geïrriteerd (kunnen verdwijnen na gewichtstoename) ```
168
Welke drie factoren hebben invloed op het ontstaan van anorexia nervosa?
predisponerende factoren: genetische kwetsbaarheid, socioculturele eisen luxerende factoren: gering zelfgevoel, problemen, ziekte, socioculturele eisen onderhoudende factoren: effecten van uithongeren
169
Hoe wordt anorexia nervosa behandeld?
psychiatrisch therapeutisch: psycho-educatie/motivatiebewerking/veranderingsinductie (met het gezin en ervaringsdeskundigen) internistisch/diëtistisch: fysieke bewaking en voedingsadvies
170
Welke vorm heeft de behandeling?
ambulant (poliklinisch) centraal opname: - kindergeneeskunde: somatisch - jeugdpsychiatrie: multi family therapie / individueel
171
Wanneer is de prognose van anorexia nervosa gunstig?
snelle start van behandeling goede ouder-kind relatie hoge sociaal economische klasse hoog opleidingsniveau
172
Wanneer is de prognose van anorexia nervosa ongunstig?
braken eetbuien chroniciteit premorbide psychiatrische stoornissen
173
Welke twee enzymen zitten er vooral in speeksel?
lipase en amylase
174
Wanneer verlies je smaak en geur?
als het steunweefsel van de n. olfactorius wordt aangetast
175
Welke richting lopen de spieren in de twee spierlagen in de slokdarm? wat voor soort spierweefsel is het?
binnen: circulair buiten: longitudinaal (bovenste 1/3 deel dwarsgestreept, onderste 1/3 deel glad spierweefsel)
176
Wat is de Z-line?
de overgang tussen slokdarm en maag, daar zit ook de onderste slokdarmsfincter en het diafragma
177
Welk soort weefsel verandert in welk soort weefsel bij een Barrett oesophagus?
plaveiselepitheel --> cilindrisch epitheel
178
Wat zijn het honger- en verzadigingshormoon?
hongerhormoon: ghreline verzadigingshormoon: leptine (door adipocyten gemaakt)
179
Noem vijf eetstoornissen
``` anorexia nervosa bulimia nervosa (te veel eetlust) cachexie overeten binge eten ```
180
Noem een aantal onderliggende aandoeningen die anorexie tot gevolg kunnen hebben
``` infectie maligniteit inflammatoire darmziekte nierinsufficiëntie cirrose kauw- of slikproblemen hyperthyreoïdie medicatie stress depressie anorexia nervosa ```
181
Noem vijf gevolgen van ondervoeding/hypocirculatie
``` ritmestoornissen (hypokaliaemie, verlenging QTc) cardiomyopathie nierinsufficiëntie pancytopenie osteoporose ```
182
op welke vier manieren kun je een ideaal gewicht berekenen?
BMI of Quetelet-index meten van buikomvang meten van vetpercentage huidplooimeter
183
Wat is xerostomie en hoe wordt het veroorzaakt?
``` droge mond (gebrek aan productie van speeksel) medicatie veroudering sjögren syndroom diabetes roken en alcohol methamphetamine en marihuana ```
184
Welke vier functies heeft speeksel?
voorkomt tandbederf (neutraliseren zuren) verhoogt smaak, maakt kauwen en slikken makkelijker antibacterieel (IgA en lysozoom) vertering (amylase en lipase)
185
Wat is de inhoud van speeksel?
water, elektrolyten, mucus, enzymen, antimicrobiële stoffen, leukocyten
186
Wat is het rapunzelsyndroom?
compulsief eten van eigen haar, onderliggende emotionele of psychiatrische stoornis