Ba1A1 week 3 Flashcards

1
Q

3 vormen epitheel

A
  1. plaveiselepitheel
  2. kubisch epitheel
  3. cylindrisch epitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

epitheel blaas

A

meerlagig overgangsepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

epitheel slokdarm

A

meerlagig niet-verhoord plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

epitheel trachea

A

pseudomeerlagig trilhaarepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

epitheel darm

A

eenlagig cylindrisch epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

psoriasis klachten

A
  • hyperplasie
  • door hyperplasie –> bindweefsel in epidermis ingesloten en bloedvaten ingesloten
  • bloedingen
  • hoornlaag laat snel los en gaat schilferen
  • aanwezigheid rode bloedcellen
  • kernen aanwezig in corneum
  • geen granulosum
  • verlengde papillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

keratinocyt adhesie structuren

A
  • desmosomen; cadherines aan intermediaire filamenten
  • hemidesmosomen; verbinden dermis en epidermis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kenmerken keratinocyten

A
  • cell renewal’
  • desmosomen
  • opbouw in lagen
  • epidermis heeft ondoordringbaarheid
  • vitamine D productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cellen epidermis

A
  • keratinocyten
  • melanocyten
  • cellen van Langerhans
  • Merkelcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dikke vs dunnen huid

A
  • dunne geen stratum lucidum
  • dunne aanwezigheid haren en talgklieren en zweetklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4 componenten bindweefsel

A
  1. cellen (fibroblast)
  2. tussenvloeistof
  3. weefselvloeistof
  4. vezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fibroblast

A

cel in bindweefsel, maakt collageen
(fibrocyt is inactievefibroblast)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vezels

A
  1. collageen;
    - I = dik
    - III = dun
  2. reticulaire vezels
    - type III collageen, geglycolyseerd
  3. elastische fibrillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

componenten tussenstof

A
  1. proteoglycanen; geglycolyseerd. nemen veel water op. schokken opvangen
  2. GAG; verbinden proteoglycanen en collageen –> hyaluronan. sterk hydrofiel
  3. multi-adhesieve glycoproteinen; adhesie van cellen aan ECM moleculen –> lamine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bindweefsel types (engere zin)

A

engere zin;
1. losmazige bindweefsel –> alle componenten even veel aanwezig. biedt flexibiliteit. voor structuren die onder druk staan, maar waar niet veel frictie plaatsvindt
bv. spiercellen, epithelia, lymfevaten dermis en klieren

  1. vezelig bindweefsel (regelmatig en onregelmatig)–> meer vezels dan andere 3. voor structuren die meer weerstand hebben.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bindweefsel types (gespecialiseerd)

A
  1. elastisch; elastine en collageen type III
  2. reticulair; collageen type III, vrije beweging
  3. mucueus: heel weinig vezels
  4. vetweefsel;
    - wit: Een vacuole, opslag energie, vormgeving
    - bruin: Meerdere vacuoles, Warmteproductie
  5. hematopoetisch; bloed ontstaan uit stamcellen mesenchym
17
Q

kraakbeen

A

avasculair, geen bloed of lymfe

18
Q

3 typen kraakbeen

A
  1. hyalien
  2. vezelig
  3. elastisch
19
Q

hyalien

A
  • ECM; collageen II, GAG, proteoglycanen
  • perichondrium (aanvoer voedingsstoffen en productie chrondoblasten)
  • komt meeste voor
  • voor bewegend kraakbeen; bij ribben, luchtwegen, epifysairschijven
20
Q

kraakbeencellen

A

chrondocyten

21
Q

elastisch kraakbeen

A
  • ECM; collageen type II, GAG, proteoglycanen
  • ook; elastine
  • elastisch kraakbeen zoals oorschelp of strotteklepje
22
Q

vezelig kraakbeen

A
  • ECM: collageen type II, GAG, proteoglycanen
  • ook: collageen type I
  • kan trekkrachten opvangen
  • geen duidelijk peri
    bv. tussenwervelschijven, ligament-bot hechtingen, symphysis pubica
23
Q

groei van kraakbeen

A
  1. interstitiele groei; van binnenuit (chrondocyt)
  2. appositionele groei; van buitenaf (peri)
24
Q

componenten bot

A

osteoblasten;
- maken matrix componenten (alleen door appositionele groei).
- bevatten ostoid. ostoid heeft osteocalcine wat met calciumionen hydroxieapatiet vormt. dit slaat neer op vesicles en maakt met collageen type I bot
- kubisch
- als om osteoblast bot is –> apoptose of osteocyt

osteocyt
- onderhoud
- veel uitlopers naar andere osteocyten
- kanaaltjes van canaluni

osteoclasten
- afbraak bot
- meerkernige fusiecel uit monocyten

25
Q

botmatrix en structuur

A

bot bestaat uit;
- anorganische stoffen
- collageen type I
- tussenstof; proteoglycanen, glycoproteinen

opbouw
- lamellaire structuren –> kanaal met er omheen osteocyten
- peridost
- endost

26
Q

botgroei

A

intramembraneus;
- vanuit mesenchym –> mesenchym condenseert –> differentiatie tot osteoprogenitor cellen –> vorming osteoblasten –> vorming osteoid en bot
- voor platte botten

endochondrale ossificatie;
- vanuit hyalien kraakbeen (epifysairschijven) –> rustzone, proliferatiezone, hypertrofe zone, hypertrofische zone, bot

27
Q

8-16 cellen embryo

A

morula

28
Q

basaalmembraan

A
  • basale lamina
  • fibroreticuaire laag
29
Q

cellen in epitheel

A
  • langerhanscellen
  • merkel cell
  • keratinocyten
  • melanocyten
30
Q

lagen epidermis

A
  • stratum basale; ontstaan keratinocyt
  • stratum spinosum; meest celrijk
  • stratum granulosum; graantjes, geen kernen
  • stratum lucidum; versmelten met corneum
  • stratum corneum; verhoornd