Ba1A1 week 1&2 Flashcards
4 typen basisweefsel
- epitheel (huid en klieren)
- bindweefsel (bloed en kraakbeen)
- zenuwweefsel
- spierweefsel
tRNA
- zwemt los in cytosol
- heeft anticodon en aminozuur
- herkent met complementair anticodon het mRNA molecuul
translatie stappen
- 40S deeltje koppelt tRNA
- 40S koppelt aan 5’ cap en loopt tot het AUG tegenkomt
- 60S deeltje koppelt en ribosoom wordt actief
- op A site komt nieuw tRNA molecuul, peptideketen wordt hieraan gebonden
- deeltje verplaatst naar P site
- deeltje verplaatst naar E site, waar peptidyl transferase het loskoppelt
juiste leesraam
open reading frame
peptideketen wordt functioneel eiwit
- vouwing
- post-translationele modificatie
- eiwitsortering
transcriptie stappen
- DNA helicase trekt strengen uit elkaar
- RNA polymerase koppelt aan promotor (code in DNA)
- RNA polymerase wordt aangezet door genregulator eiwit op enhancer (hendel van RNA polymerase wordt gefosforyleerd)
- RNA polymerase gaat lopen en vormt een reeks met complementaire RNA basen
- RNA processing (5’ cap, poly-A staart, splicing)
leest dus template streng af en zal uiteindelijk zelfde code hebben als coderende streng
initiatie fase
fase waarin RNA-polymerase koppelt aan promotor
pioneer ronde
wanneer complex 5’ cap en poly-A staart wordt herkend door 40S subunit. 5’ cap vervangen en exon-junction complexen verwijderd
bulk translatie
na pioneer ronde, wanneer meer 40S subunits zich binden aan eiwit consellatie
compactisering
- beads on a string (nucleotiden om histonen gewikkeld, alpha helix) –> dispers/euro
- solenoide: opgebonden nucleosomen –> condensed/hetero
- chromosomen
hoge concentratie genen die rRNA produceren
nucleolus organisator
puntmutaties
- nonsense (gemuteerd codon is stopcodon)
- missense (gemuteerd codon is ander AZ)
- silence (gemuteerd codon codeert voor zelfde AZ)
frameshift mutaties
- insertie (extra nucleotide, als geen veelvoud van 3, verandering leesraam)
- deletie (min nucleotide, als geen veelvoud van 3, verandering leesraam)
splice mutaties
- splice acceptor mutatie: exon wordt voor intron gerekend, mist dus een exon
- splice donor mutatie: intron donor site wordt niet herkend, dus extra intron. spliceosoom kiest cryptic donor site
formule V0 (reactie snelheid)
V0 = (vm * s) / (km + s)
hoge Kd
evenwicht ver naar links, lage affiniteit van substraat aan enzym
lage Kd
evenwicht ver naar rechts, substraat heeft hoge affinitiet
turn over
- ADP + Pi –> ATP
- ATP –> ADP + Pi
membranen mitochondrien
- binnen = ox. fosf.
- buiten = lek
als energieverbruik duratief is –> ox fosf
elektronentransport keten
- NADH geeft elektronen af aan eiwitcomplex I.
- eiwitcomplex I pompt H+ tegen gradient in (uit cristae)
- elektronen worden doorgegeven aan II en III door co-enzym Q en cytochroom C
- II en III ondergaan conformatieverandering en pompen ook protonen tegen gradient in
- bij eiwitcomplex IV worden elektronen afgegeven aan O2. H+ kan met gradient mee worden gepompt door ATP synthase. Hierbij wordt ADP en Pi gevormd tot ATP
NADH levert 2.5 ATP per molecuul
FADH geeft af aan eiwitcomplex II en levert 1.5 ATP per molecuul op
samenstelling van defecte en werkende mitochondrien binnen een weefsel
heteroplasmie
anaerobe ATP synthese, ATP productie
- CrP: 1
- glucose: 2
- glucose n: 3
aerobe ATP productie, ATP productie
- glycolyse: 30-32
- glycogoon: 31-33
- vetzuur: 106
volgorde ATP synthese
- creatine fosfaat
- glycolyse (afhankelijk van duur aeroob of anaeroob)
- vetzuuroxidatie (bij lange inspanning meer vetzuuroxidatie dan aerobe glycolyse)
AMP
ATP synthese is het gevolg van ATP verbruik. Anaerobe glycolyse wordt gestart als uit ADP AMP ontstaat (ATP crisis molecuul)
ADP + ADP –> ATP + AMP
AMP is allosterische activator PFK. katalyseert anaerobe glycolyse
aerobe ATP synthese, voordelen en nadelen
- voordeel: grote ATP opbrengst. vetzuren veel aanwezig
- nadeel: komt traag op gang
anaerobe ATP synthese, voordelen en nadelen
- voordeel: komt snel op gang
- nadeel: kleine ATP opbrengst en verzuring
creatinefosfokinase voordelen en nadelen
- voordeel: heel snel op gang
- nadeel: zeer lage ATP opbrengst en kleine voorraad
algemene transcriptiefactoren
herkennen promotor aan TATAA box
. zorgen dat RNA-poly op juiste plek koppelt