Assurances Flashcards
1
Q
La validité
A
De geldigheid
2
Q
Quel que soit
A
Ongeacht
3
Q
Imprévu
A
Onvoorzien
4
Q
Aggraver
A
Verergeren
5
Q
Expirer
A
Verstrijken
6
Q
L’échéance
A
De vervaldag
7
Q
La voiture de remplacement
A
De vervangwagen
8
Q
Le bagage
A
De bagage
9
Q
La détérioration
A
De beschadiging
10
Q
Le reçu
A
Het betalingsbewijs
11
Q
L’aide
A
De bijstand
12
Q
L’assurance-assistance
A
De bijstandsverzekering
13
Q
La panne
A
Het defect
14
Q
La couverture assurance
A
De dekking
15
Q
Le voleur
A
De dief
16
Q
Le vol
A
De diefstal
17
Q
Le médecin
A
De dokter
18
Q
Le médecin traitant
A
De behandelende dokter
19
Q
La santé
A
De gezondheid
20
Q
Les frais
A
De kosten
21
Q
Le membre
A
Het lid
22
Q
L’accident
A
Het ongeval
23
Q
La prime
A
De premie
24
Q
Le rapatriement
A
De repatriëring
25
Les dégâts
De schade
26
Le remboursement
De terugbetaling
27
La surveillance
Het toezicht
28
La durée du séjour
De verbijfsduur
29
Le dédommagement
De vergoeding
30
L'assureur
De verzekeraar
31
L'assuré
De verzekerde
32
L'assurance
De verzekering
33
La compagnie d'assurance
De verzekeringsmaatschappij
34
La police d'assurance
De verzekeringspolis
35
La prescription
Het voorschrift
36
L'incident
Het voorval
37
Offrir
Aan/bieden
38
Conclure (un contrat)
Af/sluiten (een contract)
39
Mettre tout en œuvre
Alles in het werk stellen
40
Couvrir
Dekken
41
Être blessé
Gekwetst zijn = Gewond zijn
42
Entrer en ligne de compte
In aanmerking komen
43
Entraîner
Met zich mee/brengen
44
Entretenir
Onderhouden
45
Souscrire
Onderschrijven
46
Encourir
Op/lopen (een ziekte)
47
La maladie
De ziekte
48
Être hospitalisé
Op/nemen (in de ziekenhuis)
49
Rapatrier
Repatriëren
50
Dédommager
Vergoeden
51
Prêter (assistance)
Verlenen (bijstand)
52
Remplir des formalités
Vervullen (formaliteiten)
53
Soumettre
Voor/leggen
54
Avancer (de l'argent)
Voor/schieten (geld)
55
Prescrire
Voor/schrijven
56
Grave
Erg
57
Sérieux
Ernstig
58
Médical
Geneeskundig
59
En bonne santé
Gezond
60
Recommandable
Raadzaam
61
J'ai une panne de voiture
Ik heb autopech
