Antonym- Verbs Flashcards
1
Q
Bouwen
A
Build
Tegenovergestelde (antonieme)
Afbreken
2
Q
Stoppen
A
To stop
Tegenovergestelde (antonieme)
Doorgaan / doorrijden
3
Q
Beginnen
A
To start
Tegenovergestelde (antonieme)
Ophouden
4
Q
Naar buiten gaan
A
To go outside
Tegenovergestelde (antonieme)
Binnenkomen
5
Q
Vertrekken
A
To leave
Tegenovergestelde (antonieme)
Aankomen
6
Q
Gaan zitten
A
To go sit
Tegenovergestelde (antonieme)
Opstaan
7
Q
Direct doen
A
To do immediately
Tegenovergestelde (antonieme)
Uitstellen (postpone)
8
Q
Bestellen
A
To order
Tegenovergestelde (antonieme)
Afrekenen
9
Q
Het eens zijn met
A
To agree with
Tegenovergestelde (antonieme)
Tegenspreken (contradict)
10
Q
Doven
A
Extinguish / put out
Tegenovergestelde (antonieme)
Aansteken (light/set fire to)
11
Q
Arriveren
A
To arrive
Tegenovergestelde (antonieme)
Weggaan
