Anatomische plaatsaanduidingen en voorvoegsels Flashcards
1
Q
af, vandaan, weg van, vanaf, ont- naar toe
A
Ab(s)/ ad/
2
Q
Met elkaar verbonden
A
Adnex/ annex/
3
Q
voor, voorwaarts (zowel in tijd als ruimte)
A
Ante/
4
Q
voor, voorkant, vooraan
A
Anter(o)/
5
Q
tegen, tegenover (iets)
A
Ant(i)/
6
Q
weg, vandaan, vanaf, ook ‘(af)scheiding’
A
Apo/
7
Q
staart, staartzijde
A
Caud/
8
Q
gelegen in, betrekking tot het midden
A
Centr(o)/
9
Q
rondom
A
Circum/
10
Q
met, samen, met elkaar
A
Con/
11
Q
tegen(over)gesteld, tegenover
A
Contra/
12
Q
hoofd, hoofdzijde
A
Crani/
13
Q
weg van, vanaf, minder worden, ont-
A
De/
14
Q
ont-
A
Des/
15
Q
door, erdoor, dwars door, doorheen
A
Dia/
16
Q
verder weg
A
Dist/
17
Q
rug, rugzijde (dorsum = rugzijde)
A
Dors/
18
Q
buiten, buitenkant, uit
A
Ect/o
19
Q
in, binnen, binnenkant, binnenwaarts
A
En/
20
Q
binnen, binnenkant, in
A
End/o