AK H1 Flashcards

(47 cards)

1
Q

Wat is de bevolkingsdichtheid?

A

Het gemiddeld aantal inwoners per km².

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe bereken je de bevolkingsdichtheid?

A

Door het aantal inwoners te delen door de oppervlakte van het gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is dichtbevolkt?

A

Als er veel mensen per km² wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is dunbevolkt?

A

Als er weinig mensen per km² wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rusland heeft 143 miljoen inwoners en nederland 17. Hoe kan het toch zo zijn dat Nederland dichtbevolkt is en Rusland dunbevolkt?

A

Rusland heeft een veel grotere oppervlakte dan Nederland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is bevolkingsspreiding?

A

De verdeling van mensen over een land of gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn natuurlijke factoren?

A

Factoren door de natuur waardoor er veel mensen op één plek gaan wonen.
Bijvoorbeeld door:

  • ligging ten opzichte van water
  • klimaat
  • hoogteverschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn menselijke factoren?

A

Factoren door de mensen waardoor er veel mensen op één plek gaan wonen.
Bijvoorbeeld door:

  • aanwezigheid van werk
  • dreiging van oorlog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn overbevolkte gebieden?

A

Gebieden waar te veel mensen wonen.
Dit zorgt voor:
- verkeersproblemen
- tekort aan werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom hebben rijke landen minder problemen door overbevolking in steden dan arme landen?

A

Door geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is natuurlijke bevolkingsgroei?

A

Verandering van het aantal inwoners in een gebied door geboorte en sterfte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het geboortecijfer?

A

Het aantal levengeborenen per 1000 mensen per jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het sterftecijfer?

A

Het aantal sterfgevallen per 1000 mensen per jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een geboorteoverschot?

A

Als het aantal geboorten hoger is dan het aantal sterfgevallen. Gevolg = bevolkingsgroei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een sterfteoverschot?

A

Als het aantal sterfgevallen hoger is dan het aantal geboorten. Gevolg = bevolkingskrimp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is demografie?

A

Demografie bestudeert cijfermatige aspecten van een bevolking, zoals:

  • bevolkingsomvang
  • bevolkingssamenstelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het demografisch transitiemodel?

A

De overgang van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers.
Het heeft 4 fasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de kenmerken van de 1e fase in het demografisch transitiemodel?

A
  1. Hoog sterftecijfer door slechte levensomstandigheden
  2. Hoog geboortecijfer omdat kinderen als oudedagsvoorziening wordt gebruikt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de kenmerken van de 2e fase in het demografisch transitiemodel?

A
  1. Sterftecijfer daalt door betere levensomstandigheden
  2. Geboortecijfer blijft hoog
20
Q

Wat zijn de kenmerken van de 3e fase in het demografisch transitiemodel?

A
  1. Stijgende welvaart (hierdoor lager geboortecijfer)
  2. Betere opleiding ook voor vrouwen
  3. Minder noodzaak van groot gezin.
21
Q

Wat zijn de kenmerken van de 4e & 5e fase in het demografisch transitiemodel?

A
  1. Stabiele bevolking door lage geboorte en sterfte cijfer in rijke landen
  2. Gezonde levensstijl
  3. vrouwen krijgen minder kinderen door studie en werk
22
Q

Wat is vergrijzing?

A

mensen worden ouder terwijl er minder mensen worden geboren.

dus meer mensen zoals claudia doedens

23
Q

Wat zijn ontwikkelingslanden?

A

Sterftecijfer en geboortecijfer is aan het dalen terwijl het nogsteeds hoog kan zijn.

24
Q

Wat is een bevolkingsdiagram?

A

Een bevolkingsdiagram laat het aantal mensen zien per leeftijdsgroep
aan de linker kant de mannen en aan de rechter kant de vrouwen.

25
Wat zijn de meest voorkomende vormen in een bevolkingsdiagram?
1. piramidemodel 2. urnmodel 3. torenmodel
26
Wat zijn de verschillende delen in een bevolkingsdiagram.
onderaan heb je de jongeren (0 - 19) de niet productieven in het midden heb je de productieven (20 - 65) en bovenaan heb je de niet meer productieven (65+)
27
Wat is demografische druk?
De verhouding tussen niet-productieven en productieven
28
Wat is groene druk?
Het aantal jonge mensen dat onderhouden moet worden door de werkende mensen. je kan groene druk zo berekenen: Aantal personen jonger dan 20 jaar / aantal personen 20 tot 64 jaar oud x 100
29
Wat is grijze druk?
het aantal ouderen dat moet worden onderhouden door de beroepsbevolking. Je kan grijze druk zo berekenen: Aantal personen ouder dan 65 / aantal personen 20 tot 64 jaar oud x 100
30
Welke vorm van een bevolkingsdiagram past het beste bij landen in fase 1 & 2
Piramide.
31
Welke vorm van een bevolkingsdiagram past het beste bij landen in fase 3
Toren.
32
Welke vorm van een bevolkingsdiagram past het beste bij landen in fase 4
Urn.
33
Als je verhuist naar een andere woonplaats (land), hoe heet dat dan?
Migratie.
34
Wat is het verschil tussen emigratie en immigratie?
Emigratie: vertrekken naar een ander land. Immigratie: een land binnenkomen om je daar te vestigen.
35
Hoe noem je het als er meer mensen in een land komen door migratie?
Sociale bevolkingsgroei.
36
Hoe bereken je het migratiesaldo?
Je doet de immigratie - de emigratie.
37
Wat is het verschil tussen pushfactoren en pullfactoren?
Pushfactoren: redenen om een plaats te verlaten. Pullfactoren: redenen om naar een plaats toe te gaan.
38
Wat voor push-/pullfactoren zijn er?
Er zijn 4 factoren: - politieke factoren - economische factoren - natuurlijke factoren - sociale factoren
39
Noem een politieke push- en pullfactor.
Pushfactor: gevaar voor politieke of religieuze vervolging. Pullfactor: veiligheid, democratie.
40
Noem een economische push- en pullfactor.
Pushfactor: hoge werkloosheid, lage lonen, armoede. Pullfactor: hoge werkgelegenheid, hoge lonen, goede sociale voorzieningen.
41
Noem een natuurlijke push- en pullfactor.
Pushfactor: gevaar voor natuurrampen, extreem klimaat. Pullfactor: prettig klimaat, geen natuurrampen.
42
Noem een sociale push- en pullfactor.
Pushfactor: geen familie of vrienden meer in het thuisland. Pullfactor: familie of bekenden die in het land wonen.
43
Wat zijn barriéres?
Obstakels bij migratie, zoals: - afstand - grenzen en regels
44
Hoe noem je het als er grote groepen mensen in dezelfde richting trekken?
Migratiestromen.
45
Wat zijn asielzoekers?
Mensen willen graag in een land blijven en vragen daarom asiel aan.
46
In wat kan het asiel omgezet worden?
Een verblijfsvergunning.
47
Wat zijn de 4 belangrijkste migratiestromen?
West-Europa, Noord-Amerika, Midden-Oosten en Rusland.