ah bundel 4 Flashcards

1
Q

soorten ouderdom (2) + leeftijd

A

Vroege ouderdom
(65 tot 75)
late ouderdom
(75 of ouder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken vroege ouderdom

A

–> nog niet lang met pensioen
–> meestal nog zeer actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken late ouderdom

A

–> Minder actief/goede conditie
–> Meer afhankelijk en hulpbehoevend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

veranderingen merkbaar volgende vlakken: (3)

A

1) fysieke ontwikkeling
2) cognitive ontwikkeling
3) socio- emotionele ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

fysieke ontwikkeling

A

= geheel van lichamelijke veranderingen
–> Iedere beperking die het functioneren belemmert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

osteoporose

A

= botten worden broos en breken sneller
–> Chronische aandoening waarbij er afname is van de bot sterkte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer/ wie osteoporose

A

vrouwen, menopauze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe helpen minder goed zien?

A
  • propere bril
  • verwoorden wat je doet
  • je naam zeggen
  • niet verleggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cataract

A

= de lens van oog wordt troebel
–> Kan tot blindheid lijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

behandeling cataract

A
  • Oogdruppels
  • Operatie (lens vervangen door inplantaan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is Glaucoom

A

=Chronische oogaandoening waarbij aantasting van oogzenuw optreedt
–> Zenuwcellen sterven af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

problemen cognitieve vermogen gaan over

A
  • Waarnemen
  • Oriëntatie in tijd, plaats en persoon
  • Denken
  • Intellectuele functies (oordeelsvermogen)
  • Geheugen
  • Aandacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

4 soorten fysieke veranderingen

A
  • ziekte
  • algemenen achteruitgang
  • functionering
  • veranderingen in uiterlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ziekte

A
  • dementie
  • ouderdom diabetisch
  • artose (gewrichtsslijtage)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

algemene achteruitgang

A

minder goed horen
snel moe voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

veranderingen in uiterlijk

A

rimpels
grijs haar
kaal
ouderdomsvlekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

functiebeperking

A

minder vlot:
- zichzelf wassen
- aan/ uitkleden
- trap opstappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hallucinaties = waarnemen (3)

A

1) visuele hallucinaties
2) auditieve hallucinaties
3) tactiele hallucinaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

visuele hallucinaties

A

zie wat er niet is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

auditieve hallucinaties

A

hoort dingen die er niet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

tactiele hallucinaties

A

voelt dingen die er niet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

desoriëntatie in tijd

A

De persoon weet niet meer hoe laat het is, welke dag het is.
–> Weten niet hoe lang gelden iets gebeurd is, welke volgorden,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Desoriëntatie in plaats

A

Niet meer herkennen waar ze wonen of de weg kwijt geraken
–> Onderlinge relatie tussen plaatsen raakt weg

24
Q

Desoriëntatie in persoon

A

Mensen in je omgeving niet meer herkennen
–> Wel herkent maar niet meer kunt plaatsen

25
Q

wat verstaan we onder denken

A

= cognitieve
mensen hun ervaringswereld betekenisvol kunnen ordenen

26
Q

denken verstoord?

A

–> Ontbreekt vermogen helder/logisch na te denken (denkstoornis)

27
Q

intellectuele functie

A

Oordelingsvermogen

28
Q

1) Realiteitsbesef

A

=vermogen om onderscheid te maken tussen werkelijkheid en eigen denkbeelden/fantasieën
- Kan cliënt situatie juist inschatten?
- Klopt gevoel en denken/voelen met werkelijkheid?
- Sterk of zwak realiteitsbesef?

29
Q

1) Zelfinschatting

A

=Inzicht in eigen mogelijkheden en beperkingen
–> In staat om haalbaar doel te kiezen
(overschatten/ onderschatten)

30
Q

normbesef

A

= het bewust zijn van de geldende regels (=normen)
–> Mogelijk om goed/ slecht te onderscheiden

31
Q

afasie

A

Niet aangeboren taalstoornis (verworven taalstoornis)
–> Veroorzaakt dor hersenstelsel
–> Moeite met bergrijpen/uiten van taal

32
Q

Langetermijngeheugen

A

= slaat informatie op voor lange tijd

33
Q

Kortetermijngeheugen

A

= soort doorgeefluik naar het langetermijngeheugen ofwel dient als werkgeheugen

34
Q

voorbeeld geheugen gaat achteruit

A
  • Vaker problemen met kortetermijngeheugen
  • Slaat minder informatie op doordat ze minder waarnemen
  • Moeite met wisselen van aandacht
  • Memoriseren gaat trager
35
Q

dementie

A

= Aantasting in de hersenen waardoor problemen met geheugen krijgt
–> Ouderdomsziekte

36
Q

soorten aandacht (3)

A

1) Gerichte aandacht of selectieve aandacht
2) Volgehouden aandacht of aandachtspanne
3) Het verschuiven van aandacht of switchen

37
Q

1) Gerichte aandacht of selectieve aandacht

A

= Vermogen relevante en irrelevante informatie te onderscheiden
–> Onbelangrijke details onderdrukt
= beter gefocust op belangrijk moment

Bv.
Verpleegkundige luistert naar de patiënt terwijl de radio speelt

38
Q

2) Volgehouden aandacht of aandachtspanne

A

= Aandacht voor een langere tijd ergens op richten
–> Naarmate tijd vordert is het moeilijker om volgehouden aandacht te behouden

Bv.
Woordzoeker

39
Q

3) Het verschuiven van aandacht of switchen

A

= Aandacht van het één op het ander te richten

Bv.
Je bent bezig aan het koken als plots de telefoon gaat

40
Q

sociaal eenzaam

A

= mist contacten
–> Inzetten/stimuleren voor contact te maken
–> Hoeveelheid contact

41
Q

emotioneel eenzaam

A

= mist hechte band let iemand/ kwaliteit van relaties
–> Proberen een echt contact te maken let iemand

42
Q

soorten mensvisies (3)

A

1) Dynamische mensvisie
2) Holistische mensvisie
3) Emancipatorische mensvisie

43
Q

Dynamische mensvisie

A

–> Kan blijven groeien
= is nooit ‘af’
–> Richten op mogelijkheden i.m.v. beperkingen
–> Eigen verantwoordelijkheid
–> Kan bijleren

44
Q

Holistische mensvisie

A

–> Mens als geheel zijn
–> Fysiek en mentaal

45
Q

Emancipatorische mensvisie

A

–> Zien als geheel maar belang zorgvrager centraal
–> Beslissingen nemen
–> Eigen gevoelens en gedachten verwoorden.

46
Q

kwetsbaarheid

A

Groter risico op ernstige ziektes of verminderde zelfredzaamheid

OUDER WORDEN IS EEN INDIVIDUEEL GEBEUREN. JE BENT MAAR ZOU OUD ALS JE JEZELF VOELT.
= definitie kwetsbaarheid

–> Naast fysieke beperkingen ook rekening houden met sociale en psychische factoren

47
Q

over wat verteld het model van Baltes

A

over gelukkig ouder worden

48
Q

model van Baltes (2)

A

1) selectie
2) optimalisatie
3) compensatie

49
Q

selectie

A

= selecteren wat belangrijke zaken in het leven zijn
–> selecteren tijd/energie in wilt toppen
–> Bewust kiezen om bepaald activiteiten niet mee ruit te voeren
(niet graag doet, geen energie geven)

50
Q

optimalistaie

A

= taken/ activiteiten die je in stap 1 gekozen hebt
–> Zo goed mogelijk taken uitvoeren
–> Cursus / extra uitvoeren
–> Extra inspanningen  topprestatie

51
Q

compensatie

A

bepaalde zaken niet meer haalbaar
–> Alternatieve manieren
–> Hulpmiddelen, hulp vragen
–> Door doelen na te streven  gelukkig ouder worden

52
Q

fase 7 (Erikson)

A

Generatieve
(= het vermogen van de volgende generatie) versus stagnatie (40-65 jaar)
: ondersteunen van toekomstige generaties

53
Q

fase 8 (Erikson)

A

Integratie versus wanhoop (65+ jaar) ouderen reflecteer op hun leven en moeten vrede krijgen over hun keuzes en ervaringen
Gebrek aan tevredenheid kan leiden tot gevoelens van wanhoop

54
Q

wat is Aditi

A

= seksuele dienstverlening
 Mensen met beperking
 Ouderen

55
Q

vlaggensysteem sensoa (3)

A

1) Seksueel gedrag inschatten
2) Seksueel gedrag bespreekbaar
3) Gepast reageren

56
Q

seksuele rechten

A

= recht van alle personen om hun seksualiteit in te vullen en te beleven zoals zij dat willen