AFP PERIODE 1 kahoot toetsvragen Flashcards

1
Q

De beweging van deeltjes van een hoge concentratie naar een lagere concentratie

A

diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

factoren die osmose en diffusie beinvloeden

A

temperatuur
concentratieverschil
stroperigheid
diffusieafstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is blaasjestransport?

A

het celmembraan hapt het stofje op en vormt een blaasje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een ander woord voor opbouwreactie

A

assimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe heet normale celdeling

A

mitose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn functies van de huid

A

uitscheiding
bescherming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een ander woord voor opperhuid

A

epidermis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uit welke 2 lagen bestaat de opperhuid

A

hoornlaag
kiemlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bevat de lederhuid bloed

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is kerntemperatuur

A

temperatuur binnen je lichaam, 37 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welk lichaamsdeel word het inwendig kacheltje genoemd

A

lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de functie van een exocriene klier

A

de exocriene klier heeft een afvoerbuis en geeft zijn product af aan de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zijn collagene vezels rekbaar en vertakt?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de functies van leukocyten?

A

afweerreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

benoem de 2 type botweefsel

A

compact botweefsel en sponsachtig botweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

benoem de 3 soorten spierweefsel

A

doorgestreept,gladgestreept en hart

17
Q

kenmerken van glad spierweefsel

A

strekt langzaam samen en zijn onvermoeibaar

18
Q

kenmerken van hartspierweefsel

A

reageren snel en hebben een kort uithoudingsvermogen

19
Q

waar bevind zich het meeste zenuwweefsel

A

hersenen en ruggenmerg

20
Q

hoe noem je het beschermd laagje van axonen

A

meyline

21
Q

wat is adaptatie

A

aanpassing

22
Q

5 smaakzintuigen zijn

A

zoet zuur zout bitter umami

23
Q

uit welke 3 lagen bestaat de oogbol van buiten naar binnen?

A

harde oogrok
vaatvlies
netvlies

24
Q

wat bevat de blinde vlek niet

A

lichtzenuwcellen

25
Q

hoe noemen we het boller en platter worden van de lens

A

accomoderen

26
Q

waar in het oog zien we het scherpst mee

A

gele vlek

27
Q

4 fases van visuele waarneming

A

lichtgeleiding, accommmodatie, lichtverwerking, beeldvorming

28
Q

wat houd lichtgeleiding in

A

licht dat op het netvlies komt

29
Q

structuren die het licht door het oog geleiden

A

hoornvlies, voorste oogkamer, achterste oogkamer, lens, glachtig lichaam

30
Q

wat is accomoderen

A

het platter en boller worden van de ooglens

31
Q

benoem 2 lichtzenuwcellen

A

staafjes en kegeltjes

32
Q

wat kon je met behulp van staafjes zien

A

geen kleuren, lichtcontrasten waarnemen

33
Q

wat kan je met behulp van kegeltjes zien

A

kleur, rood, groen, blauwgevoelig

34
Q

wat zijn de kenmerken van het blinde vlek

A

zit prcies achter iris, bevat geen kegeltjes, zie je scherp mee