Adjective Flashcards
1
Q
müde
ausgepumpt,
A
uitgeput
2
Q
froh sein
A
blij zijn
3
Q
enttäuscht
A
ontgoocheld, teleurgesteld
4
Q
überraschend
A
verassend
5
Q
neugierig
A
nieuwsgierig
6
Q
schwanger
A
zwanger,
in Verwachting zijn
7
Q
angenehm, nett, schön
A
plezierig
8
Q
sozial,
gesellschaftlich
A
maatschappelijk
9
Q
abscheulich,
grässlich
A
afzichtelijk,
afschuwelijk,
verschrikkelijk
10
Q
schön - hässlich
A
prettig - lelijk
11
Q
vorsichtig
A
voorzichtig,
behoedzaam
12
Q
stolz
A
trots,
fier
13
Q
sicher,
geschützt
A
veilig
14
Q
schwierig,
unbequem,
A
lastig
15
Q
unbequem,
unangenehm
A
ongemakkelijk
16
Q
unentbehrlich, unverzichtbar
A
onentbeerlijk,
onmisbaar
17
Q
erstaunt,
A
verbaasd
18
Q
hell- dunkel
A
hell - donker
19
Q
gewöhnlich
A
gewoon, gewoonlijk, in de regel
20
Q
taub
A
doof
21
Q
doof
A
stom
22
Q
voll - leer
A
vol - leeg
23
Q
mühsam
A
moeizaam
24
Q
schlau, intelligent
A
slim
25
unterschiedlich
verschillend
26
selbstbewusst
zelfbewust
27
körperlich, physisch
lichamelijk
28
verzweifelt
wanhopig
29
düster, trübe, trübselig, dunkel
somber
30
meistens
meestal
31
oft
vaak
32
obdachlos
dakloos
33
schwindelig
duizelig
34
prächtig, wunderschön, ausgezeichnet, herrlich
prachtig
35
absichtlich
opzettelijk
36
böse (sein auf jmd.)
kwaad (zijn op iemand)
37
umweltfreundlich
milieuvriendelijke
38
abhängig sein von
afhankelijk zijn van
39
langsam
"immer schön langsam"
langzaam
kampjes /zachtjes aan
40
langweilig
saai
41
anständig, ordentlich, sauber
fatsoenlijk
42
dreckig, schmutzig
vuil,
smerig
43
neu,
Steigerung: ...
nieuw/e, nieuwer, nieuwst/e
44
alt
oud/e, ouder, oudst
45
hübsch, smart, intelligent, fähig
knap
46
eng - weit
eng/smal/nauw-- wijd
47
ruhig-- stressig/ belebt/ rege
rustig -- druk
48
abwärts
neerwaarts
49
elitär, "besser"
hoogwaardig, hautain, elitaire
50
stolz sein auf...
prat gaan op...
51
würdig
waardig
